GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Ge dienstige geesten”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ge dienstige geesten”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wille die de zaligheid beërven zullen 1 Hebr. i:14

Te oordeelen naar het spraakgebruik is de wereld vol engelen. Geen moeder of ze noemt af en toe haar lieveling „mijn engel". Geen verloofd paar of het lieve woord van engel wordt keer op keer uitgewisseld. Wat niet al „engelachtig lief' gevonden wordt, is niet op te sommen.

Een „reddende engel" heet allicht wie een ander uit den nood hielp. Zoo spreekt men van een „engel der vertroosting", van een „engelen lach om de lippen." Kortom, zelfs waar alle geloof aan engelen wegviel, bleef de herinnering aan de engelen voortleven, en dat wel, bijna altoos, in de ééne bepaalde beduiding van een lief, aanminnig, aanlokkelijk wezen, dat boeit door innemendheid.

Nu is daar op zichzelf niets tegen, want het onlieve dat onder menschen zoo vaak het leven verbittert, is in de sferen des hemels niet gekend. Li; fde is in de engelenwereld aller ademtocht. Het Vaderhuis is een zalige woning „waar liefde woont, en waarin deswege de Heere zijn zegen gebiedt. Zelf woont, en 't leven tot in eeuwigheid verkregen is”.

En toch is er op die voorstelling van het schattig lieve der engelen, voor wie zich aan de Schrift houdt, af te dingen. Niet omdat het hun aan liefzijn schorten zou, maar omdat de Schrift ze ons in een heel ander karakter dan van het aanminnig-lieve voorstelt.

Dat aacminnig-lieve, dat men door een „engel van een kind" uitdrukt, is voor de heilige hemelwezens niet ernstig genoeg. Het is voor de engelen Gods een veel te zwakke, te zeer spelende trek. Het staat iets hooger, dan wat men zoet noemtj een woord waarmee het in „zoetlief" wordt saimgevoegd. Maar heel dit, buiten alle karakter rekenende, lieve en zoete staat op veel te lage trap om op de heirscharen des hemels te worden overgedragen. In de kinderkamer en bij het minnespel moge zulk een uitdrukking gepast zijn, bij „de krachtige helden die Gods Woord doen" (Ps. 103:20) past zoo weeke, zoo half sentimenteele spreekwijs niet.

Integendeel, in de Schrift treedt in Gods engelen een gansch andere figuur voor ons, van strijdende, in heiligen dienst ijverende, beschermende geesten; geesten in wier geheele wezen kracht, heldenmoed en vaardige onder werping aan het boog gebod van hun Koning, de eerste, de meest op den voorgrond tredende uitdrukking is.

In dat „o, zoo lieve" spreekt zich een vrouwelijk type uit, en in de engelen Gods toont de Schrift ons altoos het manlijk karakter. „Looft den Heere, zijne Engelen, gij krachtige helden die zijn woord doet, gehoorzamende de stem zij as Woords. Looft den Heere, al zijne heirscharen, gij zijne dienaren die zijn welbehagen doet.”

Zij vormen, als we ons zoo mogen uitdrukken, de lijfwacht en den hofstoet van den hemelschen Koning, en komen met ons nooit anders in aanraking dan als zijn heilgezanten, die den ongerechtige verschrikken en den godvruchtige redden en uithelpen in huns Heeren naam.

Bij de heilige persoonlijkheid onzes Heeren, in zijn strijden en lijden, was 't niet anders. Zijn komst tot deze aarde is de triomf in den strijd met satan die nadert; daarom jubelen de engelen bij zijn kribbe. Ze dienen hem in de woestijn en straks in Gethsemane, om in de worsteling met satan hem bij te staan. Triomfee rend wentelen ze den steen van het graf, en staan als zijn lijfwacht aan de spelonk, als de Christus als overwinnaar uittreedt. Ze klimmen op en neder al de dagen van zijn aardsche worsteling, en als hij opvaart ten hemel zijn Jze de vooruilgeschoven wacht der eere, die den Koning van het Godsrijk inhaalt.

„Dienende geesten", niet lieve geesten, is hun eeretitel. Geesten die nu in den strijd voor het Godsrijk met heldenmoed en trouw hun dienst volbrengen, en die straks, als Christus ten gerichte wederkomt, den „Zoon des menschen" begeleiden zullen, opdat het oordeel inga.

En onder dit alles zijn ze altoos toonbeelden van kracht, moed, trouw en onderwerping.

Nooit ein zweem van 't verzwakkend-lieve of week-aanminnige, maar altoos sterkte, heldenkarakter, hartstocht om zich ten dienste te wijden, verknochtheid tot in het heetste der worsteling aan het Hoofd van 's hemels legermacht.

Nooit de rust, nooit het stille, nooit de weelde der liefheid, maar altoos bezig zijn, altoos de wacht betrekken, aUoos wachtende op het ge bod, dat.zal uitgaan.

Veerkracht, hooge geestesadel, heilig innerlijk bestaan, nooit een in weelde zich verliezen, nooit een dolce far niente, een zich neervleien in ruste met den spelenden lach.

En wat vooral bewijst, hoe God wil, dat we aldus, en niet in dien weekelijken toon, ons de engelen zullen voorstellen, ge ziet het in het Ome Vader. In dat heilig gebed teekent Jezus zelf ons voor, hoe we ons in het engelenheir zullen indenken.

En ook hier is het de strijd, de worsteling die op den voorgrond treedt.

Booze engelen, die het Godsrijk en die u belagen, en daarom de bede: „Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Booze! — en daaraan voorafgaande, die andere bede: „Uw wil geschiede op aarde gelijk in den hemel"; iets wat natuurlijk in de eerste plaats op de engelen doelt, en zeggen wil: „Gelijk de engelen Gods wil in den hemel volbrengen.”

Dit toch bedoelt niet; ik onderwerp mij aan Gods wil in mijn levenslot; maar heel anders: geef ons de kracht en de genade, om U, onzen Vader in de hemelen, even veerkrachtig, even trouw, even rusteloos te dienen, en te gehoorzamen, als uw engelen het doen om w troon! Weerspreekt nu niemand, dat he ., istenvolk zich met de engelen allereerst heeft bezig te houden op de manier en de wijze als Jezus ons dit zelf in het allervolmaaktste gebed op de lippen legt, dan volgt hieruit, dat we de gewone opvatting van het engelen-leven hebben af te leggen, en daarvoor in de plaats de energieke voorstelling hebben aan te grijpen van dienstknechten Gods, strijders voor de zaak des Heeren, uitvoerders van zijn heiligen wil.

Immers vlak vooraf gaat de bede: „Uw Koninkrijk kome !", en het is de komst, de zegepraal van dat Koninkrijk des Heeren, die door het volbrengen van den wil des Heeren op aarde, gelijk die in de hemel door zijn engelen volbracht wordt, onder het eeuwig Hallelujah wordt ingeluid.

Altoos dus weer onderwerping, gehoorzaamheid, trouw in den heiligen dienst van onzen God!

De Christus zelf die „gehoorzaamheid geleerd heeft”.

Zijn engelen dienende geesten !

En alzoo in den hemel daarboven, waar het reine geluk heerscht, de grondtoon van alle leven volstrekte gehoorzaamheid.

Eén die heerscht, en dat is God.

En al wat om zijn heiligen troon zich schaart, uit de engelen en uit de gezaligden, slechts één levenswet kennende, een wet van stille onderwerping, onafgebroken gehoorzaamheid, altoos vaardigen dienst.

Wat komt in dit alles nu tot u, anders dan de Goddelijke stelregel, dat onderwerping, gehoorzamen, dienen, wel verre van u te vernederen, integendeel de onafwijsbare voorwaarde is voor uw geluk en uw redding en uw heil. £n juist hiermee gaat al wat uit den zaalgen hemel u tegenklinkt, vlak tegen den toon van de wereld, tegen den hartstocht van den mensch, tegen het drijven van het eigen ik in.

Al dit drijven prikkelt u tot het hebben van een eigen wil, tot bet volgen van een eigen wil, tot zucht naar heerschen, en doet u in gehoorzaamheid en onderwerping iets uwer minwaardigs zien.

En zoo komt het verzet op, en de eigenwilligheid, en de zucht naar emancipatie, en dit bederft het huwelijk, en verstoort 't gezin, en verlaagt wie dienen moet in zijn eigen oog, en prikkelt de volken tot revolutie, om dan te eindigen met ook tegen den hoogen God in te gaan.

Geen Theonomie, maar autonomie. Geen Godsregeering, maar de regeering van het nenschelijk creatuur.

Het ni Dieu ni maltre I Geen God en geen meester op aarde boven ons. Langs alle wegen de zonde die in het hart sluipt, en uw hart verovert.

En juist ddt nu wordt door die gewraakte voorstelling van de engelen in de hand gewerkt. Die voorstelling is niet oufchuldig, maar ze brengt verderf aan.

Lief wil men wel zijn, aanminnig en innemend lief zelfs, mits men zich niet heeft te onderwerpen. Een lief kind, maar ongehoorzaam. De vrouw o, zoo lief voor haar man, maar niet zich aan hem onderwerpen. En zoo, ten slotte, o, zoo lief ook voor God. Vroom zijn, geld geven, lofzingen, en aanbidden, naar... zijn eigen wil volgen.

De engelen trekken ons aan. Of we willen of niet, ze spelen ons als voorbeeld door de gedachte en in onze verbeelding.

Zoo als we van de engelen denken, zoo willen we zelf liefst zijn!

En nu tweeërlei voorstelling.

Die der wereld van den lieven, halfvrouwelijken, energieloozen engel. En die der Schrift van den engel, die sterk en kloek, de wacht betrekt voor Gods troon, en in nimmer eindigende gehoorzaamheid, dienst en trouw zijn God verheerlijkt.

Welke (ran die twee werken op u in?

Zoo die der wereld, dan voedt ge uw zonde. Zoo die der Schrift, dan lokt en trekt ze ook u tot gehoorzaamheid, tot onderwerping, tot den heiligen dienst van uw God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 oktober 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„Ge dienstige geesten”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 oktober 1906

De Heraut | 4 Pagina's