GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zoo is er dan nu geene verdoemenis”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zoo is er dan nu geene verdoemenis”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vleescb wandelen, maar naar den Geest. Rom. 8 : 1.

„Verdoemenis” is een dier ontzettende woorden, die een weerhaak in 't gemoed slaan, en die zelfs een anders lichtzinnige spotter niet kwijt kan raken. In de ruwe wereld heeft men er eerst een vloek van gemaakt, en gepoogd 't zijn angel uit te trekken juist door het overal bij te pas te brengen, en altoos weer te herhalen. Toeft heeft men er een vuile, in-gemeene beteekenis aan gaan lijmen, om 't nog meer in discrediet te brengen. En de nieuwste vondst is, dat men de doem er uitsnijdt, en dom er in brengt, en spreken gaat van „volksverdomming." £n door dit alles heeft men zijn doel zoo uitstekend bereikt, dat men het woord niet meer voluit schrijven of drukken durft, en er nu „verd..." met drie tittelijes van maakt; dat in fatsoenlijk gezelschap geen welopgevoed man ' 't booze woord meer op zijn lippen zou durven nemen; en dat —^ iets wat nog veel sterker spreekt — menig beschaafd prediker veertig jaren dienst kon doen, zonder dat hij ooit den kansel met dit dof schrille woord „ontwijdde”.

En zoo heeft de ongeloovige wereld dan metterdaad, door haar nooit aflaitenden spot, dit bange woord „Verdoemenis" uit den beschaafden kring weggewerkt. Alleen in kringen, waarin men steeds grof vloekt of ruw spreekt, houdt 't nog stand. £n voor het overige sterft het uit. Er zijn er die komen en gaan, zonder ooit dit snijdend woord zelf gebruikt of anders dan in een vloek van anderer lippen gehoord te hebben.

Er ligt iets bangs en angstigs in dit woord, en daarom heeft men het tot in de taal ^elf gedood. Niet lang meer, of in 't Woordenboek zal men het alleen nog als vloek uitdenruweu volksmond opnemen kunnen. In het godsdienstig besef van wie buiten de Schrift leeft, bestaat het niet meer.

Jezus daarentegen heeft 't wèl gebezigd, en zelfs nog verscherpt. „Gij slangen, gij addergebroedsels, zoo riep hij den Farizeeërs toe, hoe zoudt gij de helsche verdoemenis ontvlieden? " Innogalgemeener zin sprak de Zone Gods het uit: „De ure komt, dat allen die in de graven zijn, de stem des Zoons Gods zullen hooren, en zullen uitgaan, die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis". En wat hem als

onzen Heiland het nust auin het hut lag, hij vees ook den eenigen weg aan, waardoor wie in zonde geboren is, de verdoemenis ontvlieden kan. „Voorwaar, voorwaar zeg ik u, die mijn woord hoort, en gelooft Hem die mij gezonden heeft, die komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in 't leven”.

Beslist en zonder aarzelen komt dan ook het apostolaat er voor uit, dat „de schuld uit ééns misdaad tot allen mensch gekomen is tot verdoemenii". £n, omgekeerd, dat alleen in Christus de vrijmaking, de gratie, .het pardon is te vinden. „Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus sijn”.

Het spreekt dus ook vanzelf, dat, zoodra in een kring van vrienden het geloof terugkeert, ook het woord verdoemenis weer leven gaat niet om schrik aan te jagen, maar om den ernst te verhoogen en uitdrukking te geven aan de volheid van geluk, die men in Jezus bezit.

Gods lieve Zoon is mijn Redder, mijn Goël, want hij heeft mij verlost, niet alleen van zonde en schuld en dood, neen maar ook verlost van de Verdoemenis, Eerst wie dit voelt, en in eigen jubel uitspreekt, verstaat wat 't is, door Jezus gered te zijn.

Verdoemd zijn is, een doem van zijn God op zich hebben rusten, die niet meer is weg te nemen. De doem is het eindoordeel. Het vonnis in laatster instantie. Een vonnis zonder gratie of appel. Een eindvonnis, waaraan voor eeuwig niet meer te veranderen valt. En een eindvonnis dat heel den persoon, heel de existentie, heel 't lot des menschen voor eeuwig omvat en insluit.

Ver-doemenis is een eindvonnis waardoor ge ei geheel onder gaat, onder gaat voor eeuwig, en voor eeuwig wegünkt in de ellende; in een ellende verdiept tot op den bodem zelf van uw nooit eindigende existentie.

Zoo kras, scherp en snijdend bracht Jezus ons zelf dit in beeld, dat hij sprak van een „onuitblusschelijk vuur", van een buitenste duis ternis, en het ons diep in de ziel liet indringen, dat er in die diepte der eeuwige ellende zijn zou een weenen zonder tranen en een knersen van de tanden in vertwijfeling en wanhoop.

En hier nu is de tegenstrijdigheid.

Vraagt ge aan de halfgeloovigen: Wie heeft het rijkst de liefde Gods verstaan? dan antwoorden ze u uit één mond: Jezus.

Maar vraagt ge dan verder: Zal er een verdoemenis zijn 7 dan zeggen ze u, dat dit een loochening van Gods liefde zou zijn.

En wijst ge hun dan in het Evangelie de plaatsen aao, waar Jezus zelf sprak van die bange weening en knersing der tanden, dan onderwerpen ze zich aan Jezus woord niet, maar leven voort in den dwazen waan, dat zij 't beter weten dan Jezus.

Toch is 't klaar als de dag, dat er verdoemenis zijn moet.

Te oordeelen is reeds voor ons menschen een behoefte. Dikwijls mogen en kunnen we 't niet doen, omdat onze menschenkennis zoo gering en on ie kennis van feiten en daden zoo uiterst gebrekkig is. Maar kennen we iemand door en door, en weten we precies wat hij boos uitrichtte, dan oordeelen en veroordeelen we van zelf. We kunnen niet anders.

En zou God dan niet oordeelen? Hij, die ieders hart afleest; voor wien niets verborgen zijn kan; die alles weet, en weet tot op den diepsten bodem der dingen? Bij God is eeuwige ontferming. Hij wil zich erbarmen. Hij kan in grenzenlooze genade over u komen. Maar nietoordeelen is in God onmogelijk en ondenkbaar. Hij moet oordeelen. Niet pas op den jongsten dag, niet pas in het laatste oordeel, maar altoos, elk oogenblik en over elke daad. Ge voelt dit in uw conscientie. £n het „laatste oordeel" beduidt alleen, dat ddn het oordeel van den al wetenden God voor eeuwig ook over u geveld èo uitgesproken wordt.

En waarin gaat nu alle oordeel van God over een zondaar op? Natuurlijk, altoos slechts in dit ééne, of die zondaar, die naar zijn Beeld geschapen was, en bij Hem hoorde, zijn door de zonde 'verloren beeld herwon; en of, waar Hij hem als verloren zoon terugbekwam, die zondaar weer zijn idnd werd, weer zijn gemeenschap geniet, en weer zijn eigen plek en plaats heeft in het Vaderhuis. Want wie dit niet heeft, die hoort bij God niet, die heeit zijn eeuwige toekomst buiten God, en zal en moet in aUer eeuwen eeuwigheid omdolen in den jammer der verdoemenis.

Ge ervaart en voelt dit dagelijks. Er zijn in uw leven heilige oogenblikken, en dan valt de gordijn weg en geniet ge de gemeenschap met uw God. Maar ook er zijn in uw leven onheilfge oogenblikken, en dan wordt 't gordijn weer neergelaten, en is uw God voor a weg en merkt ge niets van zijn verborgen omgang.

Denk u uu die heilige oogenblikken bestendigd, zoodat ge er nooit meer uitvalt, en ge weet u zalig. Maar ook, bestendig in nw verbeelding die onheilige oogenblikken, en ge ziet de rampzaUgheid zich eindeloos voor u uitbreiden, en dit is de staat der verdoemenis.

Bij God, ot bulten God, de keuze is volstrekt, is albeslissend, is onherroepelijk. Wie in Jezus sterft, die sterft bij zijn God, en ontwaakt in eeuwige vreugde. Wie inslaapt zonder in Jezus te zijn ingelijfd, sterft buiten zijn God, en moet in eeuwigheid buiten Hem omdolen. En een eeuwigheid zonder einde buiten zijn God, wat is dit voor het naar Gods beeld geschapen menschenkind anders dan het dragen van een eeuwigen doem?

God heeft alles gedaan om u weer naar zich toe te trekken. Wat kon Hij meer aan deze wereld geven dan zijn eigen lieven Zoon, om in dien Zoon zelf vlak bij u te komen, u te lokken, te winnen en weer voor eeuwig aan zich te verbinden. Gelijk een hen haar kiekens onder de vleugelen vergaderen wil, zoo wil uw God ook u in zijn liefde koesteren. Maar komt ge dan niet, dan moet 't ook van u worden uitgesproken: Gij hebt niet gewild. En dan komt ook over u het oordeel, het onherroepelijk oordeel: Zie, uw huls worde woest gelaten. God kan wel bij u aankloppen, en bij u aandringen, maar opdringen kan Hij zich zelf niet. Liefde laat zich niet dwingen, en zoo ge niet voelt en inziet, dat God unf Hoogste goed is, en zoo uw hart zich niet voor Hem ontsluit, dan blijft gij buiten Hem en Hij buiten u, en dan is uw lot, en kan 't niet anders zijn, dan een eeuwige jammer, want buiten God voor eeuwig te zijn, dat is de jammer in zijn voleinding.

Niet alleen voor uw ziel, maar ook voor uw lichaam, want omdat ge mensch zijt, zijtge ziel èn lichaam. Ook wie niet in Jezus ontslaapt, maar buiten zijn God sterft, zal toch eens weer opstaan. En dit juist zal de voltooide jammer zijn. De buitenste duisternis, de weening en knersing der tanden. Als de macht over u komt van wie „ziel èn lichaam kan verderven in de hel.”

Het zal eens zoo ontzettend zijn. En waartoe dan 't nu, nu er nog tijd tot bekeering is, verzwegen? Jezus heeft 't niet verzwegen, o. Prediker van het heilig Evangelie! verzwijg ook gij het dan niet voor wie u aanhooren. En gij, vader en moeder, verzwijg 't niet voor uw eigen kroost. De verdoemenis is geen menschelijk verzinsel. Ze komt!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1909

De Heraut | 4 Pagina's

„Zoo is er dan nu geene verdoemenis”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1909

De Heraut | 4 Pagina's