GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

XII.

Doch wij prediken Christus den gekruisigde, den Joden wel eene ergernis, en den Grieken eene dwaasheid. Maar hun die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods. I Cor. I : 23, 24.

In het zuiden lag, van Jeruzalem uit gerekend, Egypte, ten Oosten Babylonië, Assyria en Perzië, ten Noorden Phoenicie en Syrië, docli van niet minder belang voor Israël was het volkerenleven dat ten Westen van het Heilige Land lag, en dat in de Schrift gemeenlijk wordt aangeduid door het woord : de eilanden. Als er in Jesaia staat: „De eilanden zullen naar zijne leer wachten"; „de eilanden zullen op Mij hopen"; „alle inwoners der eilanden zullen zich over u ontzetten"; en zooveel meer, dan wordt hiermee vooral op Europa gedoeld. Vooral bij het lezen van het Oude Testament kan men zeggen: De eilanden in de Schrift, dat zijn meest wij; niet uitsluitend, maar toch grootendeels. De zaak is namelijk, dat het Hebreeuwsche woord, dat door eilanden vertaald is, meer in 't algemeen beduidt een door de zee bespoeld kustland. Tweeërlei kan hieronder dus verstaan worden, niet alleen een eiland in den eigenlijken zin van 't woord, omdat de kust van een eiland ganschelijk door de zee omspoeld is, maar evenzoo een vast land met een kuststrook langs de zee. Nu is de zee in de Schrift zoo goed als altoos de Middellandsche Zee, de wereldzee der oude dagen, en in die Middellandsche Zee lagen vlak tegenover de kust van het Heilige Land een zeer groot aantal groote en kleine eilanden, die meest door Grieken bewoond waren, en achter die eilandengroep lag het vaste land vaa Griekenland zelf, dat met kustland omzoomd, aanvankelijk evenzoo den indruk van een eiland maakte, vooral in den Peloponesus, een machtig schiereiland. Lag dan daarachter weer Italië, en verderop de kust van Spanje, dan vatte de Schrift geheel deze omzooming van de oude wereldzee saam onder den éénen naam van : de eilanden, en daar Griekenland, van Jeruzalem afgerekend, vooraanlag, verstond men in Israël onder de eilanden in het bijzonder geheel de Grieksche groep van Staatjes, eilanden en koloniën, kortom, de geheele Grieksche wereld, gelijk deze ten Westen voor Israël was, wat Babyion en Perzië ten Oosten waren. Het is daarom noodzakelijk, bij het lezen der Schrift, ook op het verband dat ons thans bezighoudt, te letten. De profetie dat „de eilanden op de leer van den Messias wachten zouden", is vervuld toen de apostel te Athene, te Corinthe, te Philippi, te Thessalonica, en elders in Groot Griekenland het Evangelie verkondigde en Kerken in Jezus' naam gesticht heeft. We kunnen daarom niet volstaan met de korte schets, die we gaven van wat in Egypte en ten oosten in Perzië voor de Voleinding dezer wereld gehouden werd, maar moeten ons ook ten opzichte van het Grieksche leven gelijke vraag' stellen. AI is het toch, dat in een latere periode veel Oostersche voorstellingen in Griekenland ingang vonden, oorspronkelijk bezat de Griek zijn eigen denkbeelden over de geestelijke dingen en zoo ook over wat in het onzienlijke voor ons verborgen ligt en zich eens uit die verborgenheid zou openbaren.

Aan een uit-zijn van het leven met den dood geloofde de Griek niet. Hij was geen materialist. Wie door den dood van deze wereld verdween, moest toch ergens huizen, en deze verblijfplaats der dooden dacht de Griek zich als onder deze aarde schuilend, in een diepen afgrond, dien hij den Hades noemde, of ook wel, omdat het in den Hades donkere nacht was, de duisternis. Op aarde de zon, in den Hades het nachtelijk donker. Die onderwereld vormde voor hem een eigen rijk, en in dat rqk werd de heerschappg gevoerd niet door Zeus of eenigen anderen oppergod, maar door een eigen god, veelal Pluto genoemd. Bij den ingang van die onderwereld waren de woningen van den Slaap, van den Droom, van de ziekte en pestilentie, van den hongersnood en zooveel meer, de woonplaats van alles wat op den dood loert, of den dood tswcegbrengt. Was nu een gestorvene in die diepte van den afgrond ingedaald, dan bevond hij zich al spoedig voor eenbreede rivier met zwart-getinte wateren, die als ware het de grens vormde tusschen het leven onder de zon daarboven, en het leven in de donkerheid van den Hades. Oi^er die rivier ging men nief zelf, maar men werd er over gezet door een veerman, in een daarvoor gereedliggende veerpont. Cbarus was de naam van dien veerman, een ruwe, hardvochtige, aan alle mededoogen gespeende woestaard, dat al wat op aarde met liefde omringd was geweest of liefde had ingeboezemd, zonder schijn of schaduw van medegevoel, gansch meedoogenloos uit dit aardsche leven wegnam, en in de don^ kerheid overzette. Men legde het lijk een geldstuk - in den mond, dat de veerman er uit nam en opstak. Was nu een gestorvene aan de overzijde van de Styx aan wal gezet, dan vond hij daar den helhond, een vreeslrjk monster met drie koppen, volgens sommigen de kop van een leeuw, van een wolf en van een hond, terwijl zijn staart ook wel als een slang v/ordt voorgesteld. De taak van dien helhond nu is, om wel een ieder die door Charus is overgezet, in den Hades of onderwereld toe te laten, maar niemand er weer uit te laten ontsnappen. Nauwelijks zijn de afgestorvenen in den Hades aangekomen, of het heimwee naar het leven op deze aarde verteert hen, maar de helhond is het monster dat allen terugkeer voorkomt en belet. Slechts van twee personen getuigt de mythe, dat ze den helhond te machtig bleken, de éen was Orpheus, die geheel de onderwereld bekoorde door zijn Kang en muziek, en de ander Hercules, de physiek-machtige held, die den helhond kort en goed bij de lurven greep en hem wegsleurde. Maar alle overigen sidderen voor zijn macht, en blijven in de onderwereld omdolen. Men had dan zijn lichaam op aarde moeten achterlaten. Het lijk rustte in het graf. Maar zelf was men als een schim naar beneden afgedaald, en daar bewogen deze schaduwgestalten zich op een eindeloos weiland, waar als eenige weelde de Asphodelos-bloem geplukt kon worden, en volgens sommiger voorstelling zelfs werd gegeten. Opmerkelijk is het, dat men zich in deze onderwereld behalve de Styx nog drie andere rivieren dacht, welke ons bijna vanzelf aan de vier rivieren in het Paradijs herinneren, en aan de wateren van deze rivieren werden allerlei eigenschappen toegekend. Zoo aan de Letke het vermogen om alle leed en zonde te doen vergeten. Een andere was de rivier van de tranen, weer een andere de vloed der ze/^^iw, en een derde was een stroom van hst vuur om de dooden te verbranden. Maar geheel dit onderaardsche rijk werd ook van geheel andere zijde opgevat als de groote schatkamer van de wereld. In den grond school het zaad en uit den grond kwam het groen en alle plantsoen, en dit niet alleen, maar in dien ondergrond waren ook de rijke goud-en zilvermrjnen, en zoo verklaart het zich dat de afgod van deze onderwereld, die men niet alleen Hades, maar ook Pluto noemde, later de afgod van den rijkdom werd, natuurlijk in geheel andere beduidenis.

Toch bleef de Grieksche voorstelling bij dit afdalen van de dooden in de onderwereld niet staan, maar ze vlocht er tevens de oordeelsgedachte in, zoodat er waren voor wie deze onderwereld een toestand van zaligheid moest opleveren, en anderen, voor wie ze tot een hel moest worden. Ze deelde daarom de onderwereld in twee sferen in, de eene als verblijfplaats der gezaligden, de andere als de strafpiaats voor de verlorenen. Die verblijfplaats der gezaligden noemde ze het Elysium, veelal als de Elyseesche velden bij onze dichters voorkomend, en de verblijfplaats der verlorenen heette de Tartaros. Later voelde men, dat het toch niet aanging deze Eiyseesche velden vlak naast de hel te plaatsen, en kwam toen tot de voorstelling, dat de hel een nog dieper afgrond onder het E'ysium was, of ook dat de Eiyseesche velden ergens op deze aarde heel verre in het westen waren te zoeken als het „eiland der zaligen". In dit Elysium dacht men zich dan de gezaligden als lieden die hun aardsche leven in ongestoorde kalmte voortzetten, speelden, zongen, dansten, zich met sport vermaakten en zich aan feestmalen te goed deden, en die, omdat ze uit de rivier de Lethe gedronken hadden, al hun aardsch verdriet, zelfverwgt en zorgen ganschelijk vergeten waren. Op het eiland der gezaligden bloeide een boom die gouden appelen droeg, was een fontein waar kristalhelder water uit opspoot, maar toch ook de slang die den boom des levens bewaarde; bijzonderheden, die in verband met de vier rivieren, nogmaals aan de heugenis uit het paradijs konden ontleend zijn. Juist hierom trekt het te meer de aandacht, dat een hooger geestelijk motief aan deze voorstelling van l het leven der gezaligden ontbreekt. Want wel plegen de gezaligden in dien lusthof gemeenschap met de goden, en worden ze door de goden bezocht, maar ook het leven van i l g I l s i d a s w h G o g d d d o n v z d deze goden mist elk geestelijk karakter en gaat geheel in een hooger aardsch genieten op. Zoo bracht de Griek zijn opvatting van het aardsche leven In zijii gelukzalige toekomst over, maa'' - ian 300, dat het aardsch genot op het hoogst gedacht werd, .en al wat op aarde het geluk vergalt en de vreugde tempert en het genot bedierf, bijna weg werd gedacht. De voorstelling van een hoogere, hemelsche existentie ontbreekt hemteneenenmale. Er ligt in zijn voorstelling ongetwijfeld een ideale opvatting, maar het ideale gaat niet boven het aardsche leven uit; er ontbreekt alle heiliger ernst aan; het blijft in. den kring van de aardsche genietingen bevangen. Niet onwaarschijnlijk spreekt hierin de herinnering aan een paradijs na. Mocht men hierop afgaan, en werkte hierin metterdaad zekere Overlevering na, dan komt men tot deze tegenstelling, dat in de Schrift de zaligheid van het hemelleven een zaligheid is, die verre boven den eersten toestand van het Paradijs uitgaat, terwijl omgekeerd bij de Grieken naar niets dan naar den Paradijstoestand wordt terugverlangd. Het ideaal der Schrift gaat verre boven het Paradijs uit, en al wordt ook in de Openbaring van Pathmos de naam van het Paradijs bijbehouden, de zaligheid die wordt ingewacht, draagt een veel hooger, meer geestelgk en voleind karakter, terwijl men bij de Grieken zich niets hoogers dan zulk een paradijs denken kon, en veeleer in dit paradijs zich de later ontwikkelde toestanden van het volksleven in Athene, Corinthe en elders indacht. De Griek blijft aan de aardsche voorstelling hangen en komt er niet boven uit. In de Schrift is proces, is verloop, en volgt na afloop van dit proces een geestelijke en zalige voleinding, terwijl in de voorstelling van den Griek het blijft gelijk het is, en er niet anders geschiedt, dan dat hetgeen op aarde iet geluk verstoort en tempert, weg wordt gedacht, doch zonder dat het in hoogeren zin tot een voleinding komt. Er wordt geen hooger doel gesteld. Er wordt op niets hoogers gemikt. Voor altoos op het eiland der gezaligden te genieten, wat men op aarde in zijn beste, rijkste oogenbiikken genoot, is het hoogste ideaal dat men zich voorstelt. Een onbezorgd, ongestoord Grieksch leven, gelijk het op aard in de beste kringen en in de periode van voorspoed en geluk gekend was, droomde men zich na den dood, zoo men tot de gelukzaligen behoorde, als duurzaam en blijvend, maar tot een hoogere verwachting klom men niet op.

Toch zou men den Griekschen geest onrecht aandoen, zoo men hetgeen in Griekenland van den gemeenen man gold, op allen wilde toepassen. De Mysteriën toch, en niet minder de geschriften der wijsgeeren, bewijzen het tegendeel. Van de hooge vlucht die de wijsbegeerte in Griekenland nam, behoeft hier niet gehandeld te worden. Reeds de ook onder ons algemeen bekende nainen van Socrates, Plato en Aristoteles zeggen ons daarvan genoeg. Maar wel trekt de beteekenis der Grieksche Mysteriën hier onze aandacht. Ze kwamen op in een periode toen het verlichte deel van 't Grieksche volk aan de gewone voiksvoorstelling ontgroeid was, en behoefte gevoelde om in eigen religieusen kring zich in een andere, fijnere, en meer bevredigende voorstelling n te leven. Iets wat we ons daarom te ichter kunnen verbeelden, omdat èn in de dagen van de Reformatie, èn ook nu weer, elijk verschijnsel zich onder ons voordeed, n de dagen der Reformatie zochten degeeerden ia het humanisme en in de renaisance een bevrediging voor wat de religie der Kerk hun niet meer bood, en zoo zien we ook n onze dagen tal van ontwikkelde geleerden, ie aan de Christelijke religie in haar eenvoud den rug hebben toegekeerd, en nu in llerlei wijsgeerige bespiegelingen, in theoophische voorstellingen, in Spiritisme en at dies meer zij, een soort eigen religieuse genieting zoeken, die zich steeds meer van et algemeene Christelijk geloof afzondert. elijk verschijnsel nu deed zich al spoedig ok in Griekenland voor. Aanvankelijk was men het allen saam in de hierboven eteekende voorstelling van het leven na en dood eens. Al spoedig echter vonden e geleerden en verlichten hierin niet meer atgene waar hun meer ontwikkeld denken m vroeg. En al keerden ze zich nu daarom iet in vijandschap tegen het gemeene olksgeloof, toch vonden ze daarin voor ich zelf niet wat ze behoefden, en sloten zich aarom in engeren kring aaneen; in kringen waarin ze aan hun voorstellingen den vrijen oop konden gunnen; en deze kringen noemden ze: Mysteriën.Deze Mysteriëndroegen, evenals de Loge onder ons, een geheel geheim karakter. Men werd er met veel plechtigheid in opgenomen, maar moest zich ver­ A g e z v v v t a r n M z w d d h h O z d s s m G binden tot de stiptste geheimhouding; op schending van dit geheim volgde de bitterste wraak; en op de groote vergaderingen waarop de leden van deze Mysteriën saam kwsTOcn, was dan een geheel andere gedachtenwereld aan het woord, die van een veel diepere opvatting van het leven getuigde, en stellig in haar uitgangspunt verheffend werkte, ook al liepen deze Mysteriën ten slotte op zulke gruwelen van ongerechtigheid uit, dat in 186 de Romeinsche Senaat den meest ergerlijken uitwas van deze mysteriën oiider de strengste straffen verbood.

Het hoogst onder deze Mysteriën stonden de dusgenaamde Eleusinische, genaamd naar de stad Eleusis, waar deze Mysteriën hun hoogtij 'Crierden. In den kring van Eleusis heerschte aanvankelijk een hoog zedelijke opvatting. Het huwelijk werd er in hooge eere gehouden, het concubinaat verfoeid, iets wat te meer noodig was, omdat in de Grieksche mythologie almeer de wellust uit het menschelijk leven ook op de godenwereld was overgedragen; wat natuurlijk ongemeene afbreuk deed aan de hoogere opvatting van het normale huwelijksleven. Zoo stelde men in deze mysteriën het huwelijk weer als grondordening van ons maatschappelijk leven hoog boven aan, en niet de Hetaire, maar de moeder als de ziel van het gezin kwam in rang en orde weer bovenaan te staan. Ook voor zich zelf persoonlek hadden de leden van dezen kring een hoog zedelijke opvatting van het leven. Ze waren eerlijk, volhardend in plichtsbetrachting, en legden zich toe op deugd en eere. Zelfs kan gezegd, dat ze een element vertegenwoordigden, dat, ook ons volksleven kent, de kern van die brave, in den grond hooghartige naturen, die zonder dieper religieus gevoel, roemen in hun eigengerechtigheid, en er op uit zijn om een onbesproken leven ook onder de hunnen aan te kweeken. De vrucht van de Gemeens Gratie, Toch nam dit niet weg, dat ze deze ethische opvatting van het leven inkleedden in een mystieke voorstelling. Ze verdiepten zich bij voorkeur in het landleven. Wat ze in de natuur om zich heen zagen, werd hun een beeldspraak van alle hooger leven. Het landleven leidt in tegenstelling met het nomadenleven tot vaste orde en regelmaat. Het toont een gedurig ondergaan van het leven in den herfst, en een gedurig weer opbloeien van het leven in de lente, en bood hierin een analogie voor het leven in den mensch zelf: Ook hij ging onder, maar kon weer opstaan. Zoo kwam naast de vereering van de orde in het leven, de hope der wederopstanding op, en al deze denkbeelden werden niet ais stellingen beleden, maar in personificatiën ingekleed, zoodat alleen als goden gedachte personen dragers der idee werden, en ter eere van die personificatiën zich een altaaren priesterdienst kon ontwikkelen. Het waren geen scholen van wijsbegeerte, maar religieuse conferenties, die de hoogere, meer geestelijke en symbolische opvattingen van het leven in vasten vorm hulden, en nu tot het gemoed, de zintuigen en ook tot het denkend verstand spraken. Uit hun aard waren ze aristocratisch in hun streven. Zij die in deze Mysteriën waren opgenomen, beschouwden zich zelf als hooger staande wezens, die uit hun vermeende hoogte zeer laag op het gemeene volk neerzagen, zoo zelfs dat ze de onsterfelijkheid, die ze zich zei ven alleen toekenden, aan het gemeene volk ontzegden. Het eigenlijke geheim van hua Mysteriën school dan ook in hoofdzaak in hun onsterfelijkheidsleer, wijl hierin de tegenstelling tusschen de ingewijden en het gewone volk het scherpst uitkwam. Zij alleen kenden den weg ter zaligheid, de anderen niet. o Het zondebegrip sprak hier niet meê, i althans niet bq de Mysteriën van.Eleusis. h lles steunde in deze Mysteriën op eigen e eestelijke zelfvoldaanheid, en van boete o n berouw was geen sprake. En wel hielden D e zich aanvankelijk van de schoonheids-h ereering van de vrouw verre, " om in de a rouw met name de moeder en de kweekster d an het gezinsleven te eeren, maar dit nam d och niet weg, dat het vrouwelijk element i lras ook in hun voorstelling den eersten d ang innam, gelijk dit onder Grieken vooral d iet wel anders denkbaar was; en hoezeer deze t ysteriën van Eleusis oorspronkelijk een g eer rein karakter droegen, te verhinderen d as toch niet, dat ook op de feesten van m eze Mysteriën wat wij noemen een kermesse l ^été een hoofdrol speelde en de schandelijk-s eden van de Phallus of van Tfaamuz ook d ier iheemsch werden. b

Anders trad dit Mysterie-wezen op in de rphiscne en Pythagoreische Mysteriën, die ich hierdoor vooral van de Eleusinische onerscheidden, dat in deze principieel hooger taande Mysteriën het eigengerechtige beginel van zedelijke zelfvoldaanheid plaats aakte voor bet beginsel vaa berouw zn boete. enoemd naar Orpheus, den goddelg ken toon> o a S v d i w m kunstenaar, plaatsten zij niet als te Eleusis het leven der natuur, maar de tonenwereld in deze Mysteriën op den voorgrond. In die wereld der harmonieën trad dan Eros, de God der liefde, vooraan, nu genomen als het beginsel van alle scheppende kracht, en naast Eros was het Psyche, als de personificatie van het creatuur dat in zonde was gevallen, en nu uit de ellende, die deze zonde na zich sleepte, niet anders dan door lijden in boete en berouw kon worden yerlost. Het was dan ook een geheel andere soort van geesten, die in deze Orphische Mysteriën bevrediging zochten en vonden. Te Eleusis was het de trotsche consciëntie die in zichzelf genoot, bij de Orphische Mysteriën waren het de lieden van ontruste consciëntie, die den zoen zochten, ea in zooverre spreksn deze ons vanzelf meer toe. Hier ts het de liefde die alles, en ten slotte ook den dood, overwint, en de onsterfelijkheidsidee uit roem en liefde doet opkomen. Ook zoo echter leidde dit in Griekenland niet tot diepere geestelqke opvatting. Het bleef alles in aardsche voorstellingen en opvattingen hangen. De Griek kon zich van zijn schoone wereld niet losmaken. En zoo werd ook in de Orphische Mysteriën ten slotte alles opgelost in goddelijke personificatiën, die toch geen waarlqk hemelsche gestalte konden aannemen, maar ons steeds in aan het aardsche leven ontnomen voorstellingen worden afgebeeld. Wel dacht men zich Eros als uit den hemel neergedaald, maar dit baatte niet, want ook in het hemelsche leven dacht men zich een feitelijk aardschen toestand, met aardsche verleidingen en aardsche triomfen. Slechts in zooverre komt derhalve aan deze Orphische Mysteriën een hoogere beteekenis toe, als ze niet uit de zelfvoldaanheid, maar uit de onvoldaanheid met zichzelf hun voorstellingen opbouwden, en althans met de zonde en ^e verwoestingen die de zonde in. het menschelijk leven aanrichtte, rekenden.

Een geheel ander karakter weer vertoonden de Dionysische Mysteriën, die later in de Bacchantengruwelen gemengd zijn. Waren de beide eerstbesproken Mysteriën meer aristocratisch van aanleg, het omgekeerde was het geval met de Dionysische Mysteriën, die een beslist democratisch karakter droegen, en er op waren aangelegd, om alle standsen rangverschil, gelijk dit in het aardsche leven bestond, te boven te komen, en daarom een gelukzaligheid predikten, en zinbeeldig voorstelden, waarin alle ongelijkheid zou te niet zijn gedaan, en al wat mensch heette zich in éen gemeenschappelijke gelukzaligheid gelukkig zou gevoelen. Dit denkbeeld nu werd ten slotte ook op menschen en goden overgebracht. Ook het verschil tusschen de goden en menschen moest ten slotte wegvallen. De menschen moesten als goden worden, en de goden zich met de menschen vereenigen. Dionysius treedt dan ook op als een godmensch. Hij is oorspronkelijk god, maar hij wil den mensch verlossen van het lijden, en daalt dus in de menschheid af. Hij wordt mensch. Maar ziehier nu de snijdende tegenstelling met het Evangelie: Terwijl het Evangelie een Godmensch leert kennen, die door zijn goddelijke heiligheid in den mensch het evenbeeld Gods herstelt, is Dionysius een god die mensch wordt, maar om zich diep in het zondige leven der menschen in te leven, zelf op alle manier in de zonde der menschen in te gaan, die dus zelf meezondigt, erger : sondigt dan de mensch, en eerst uit die zondige diepte de verheffing van den mensch onderneemt. Zelf komt hij uit zijn diepe zonde weer p en weet weer tot heiligheid, althans n Griekschen zin, te geraken, en nu moet ij door zijn eigen wederopstanding uit zonde n dood ook den gevallen mensch met zich phefiTen. Hierbij voegde zich dan, dat de ionysische Mysteriën gevierd werden als et feest van den wijnoogst, en nu werd an den wijn de beteekenis toegekend, dat e wijn, door ons den geest te verhitten, en mensch zijn leed vergeten doet, hem n den roes van den wijn een hooger geluk oet genieten, zich in dien roes gelukzalig oet gevoelen, en tijdelijk alle onderscheid usschen mensch en mensch opheft. Uitegegaan van de ernstige poging, om door e vereeniging van het goddelijke met het enschelijke den mensch te redden, veriep hierdoor het Dionysische Mysterie al poedig in tooneelen, die eenvoudig schanelijk waren, en die in ongebondenheid en rooddronkenheid alles te boven gingen, wat oit op dusgenaamd godsdienstige feesten anschouwd was. De van elders bekende aturnaliën waren hier een uitvloeisel zij 't al meer in politieken zin, an. och vooral het optreden der Bacchantea s oorzaak geworden, dat ten slotte al at in het gewone leven liederlgk en geeen was, hierin'op deze fewten zich zelf

poogde te overtrefifen, en onder heiligen schijn aan alle dartelheid enzinnelijkenlust den teugel vierde. En dit moest dan de voorsmaak van hemelsche zaligheid heeten. Zoo was het in het Oosten in den dienst van Mylitta en Astarte door het lokaas van den wellust, en zoo werd het in het hoogbeschaafde Griekenland als uitvloeisel van den dartelen zin, die heel het volk beheerschte. Wel speelden ook onder dit alles hoogverheven gedachten door, en wist men aan dit alles een schijn te geven, die het religieus gevoel toesprak, maar meer dan schijn was dit niet. Mocht toch een enkele al hechten aan die verheven verzinnebeelding van het leven, mocht al berouw en boete soms meespreken, en zelfs de idee van een godmensch als redder der menschheid ingang vinden, toch werd het tenslotte alles weer door de ongebondenheid van den Griekschen geest vertroebeld en bedorven, en het einde was altoos weer het vleesch,

In niets spreekt zich dan ook zoo sterk het oordeel over alle paganistisch streven uit, ais juist in deze festijnen, die hoog werden opgezet en dragers van de rijkste idééën moesten heeten, maar die feitelijk altoos weer uitliepen op wat den mensch niet verheft, maar verlaagt, niet veredelt maar naar beneden trekt. Zoo ooit denkkracht en kracht van verbeelding den zondigen mensch had kunnen redden, dan zou de Gemeene Gratie die redding moeten gevonden hebben, want èa in dsakkracht èn in kunstzin] stonden de Grieken verre boven het Oosten, en aanvankelijk verraadt hun peinzen en streven dan ook hoogeren zin. Maar het beklijft niet. Het weet zich niet te handhaven. Dartele zin wint het tenslotte altoos weer van den nobeler zin. En hoe hoog ook de gedachte, die in de personificatiën zich uitdrukte, zich soms blgkt op te heffen, welhaast ploft alles weer neer. De Griek begon met den hemel, maar ging met zijn heimwee niar niets anders uit, danj naar het aardsche schoon, om ontdaan van leed en zorgen, voor altoos te genieten. Daarom bracht hij zijn aardsche leven inden hemel zijner goden over, en als dan de goden zich tot de aarde neigden, werd het toch weer een godmenschelijk leven, dat geheel met het aardsche overgoten was, en tenslotte zelfs den redder-god in het slijk dsr aarde neertrok. De apostel Paulus, die in Griekenland thuis was, en zelf in Griekschen geest was opgevoed, kende èixx ook den Griekschen geest maar al te goed, toen hq èn tegen Griekenlands wijsheid èn tegen Griekenlands zelfinbeelding te velde trok; aantoonde hoe God dien geest aan zich zelf had overgegeven, en hoe alleen een beslist breken met dien geest, het volk in staat kon steOea om in den Christus te grijpen, wat Griekenland zelf te vergeefs in zijn cBythologie en in zijn Mysteriën gezocht had. Hoe hoog Griekenland ook stond, het leef in merg en been paganistisch, en wat iet mlüder opmerkelgk is, al stond het anvankelijk hooger dan het Oosten, het eeft niet aan het Oosten zijn eerst hooere opvoeding medegedeeld, maar heeft, uist omgekeerd, uit het Oosten al wat chandelijk en godonteerend was, met volle arven overgenomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 april 1911

De Heraut | 4 Pagina's