GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIX,

En God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd, omdat Hij op dezen gerust heeft van al zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken, Gen. 2 : 3.

Om de Voleinding van welke zaak ook te verstaan, moet ge altoos teruggaan op het begin ervan, en naspeuren, wat de kracht, het motief was of is, waardoor ze van haar begin zich naar haar einde toebewoog. Tweeërlei kunt ge u voorstellen. Iets kan stationair van aanleg zijn, of er kan ontwikkeUngsactie in schuilen. Het is stationair als het blrjft zooals het was en is, zoo er geen verandering, geen ontwikkeling ol ontplooiing in valt waar te nemen, en zoo in geen enkel opzicht kan gezegd worden, dat 't streeft naar een hooger bestaan. Bij al nu wat stationair is, kunt ge niet van Voleinding spreken, want 't blijft zooals 't was, en heeft geen einddoel waarop het aanstuurt. Doch tegenover dit stationaire staat nu hetgeen uit een zaad opkomt, zich uit een kiem ontwikkelt, en niet kan rusten eer het den toestand bereikt heeft, waarop het van zijn oorsprong af was aangelegd. Ge voelt die tegenstelling aanstonds, zoo ge een pas geboren kindeke vergelijkt met een steenrots. Van die steenrots moge nu en dan iets afschilferen, maar als rots blijft hij jaar in jaar uit, ja de eeuwen door, wat hij was. Wie nu nog de Nebo beklimt, staat ten slotte op den zelfden bergtop, waarop Mozes de laatste uren zijns levens vertoefde. Een rotssteen is stationair. Een pas geboren kindeke daarentegen, dat in de wieg weinig anders ligt te doen dan te ademen, bezit een wezen en een natuur, die van zelfontwikkeling in het kleine schepseltje met zich brengen, en als straks uit het kindeke in de wieg een volwassen man is opgegroeid, heeft er niet anders plaats gehad dan een ontkieming, ontwikkeling en ontplooiing, van de krachten die reeds in het jonge wicht scholen.

Nu is intusschen bfj al 't geschapene die tegenstelling, waarop we wezen, nooit zuiver. Bij nader onderzoek toch blijkt al spoedig, dat er onder al het geschapene niets in volstrekten zin stationair is. De tand des tijds, gelijk men het noemt, laat niets ongemoeid, en al werkt in steen en metaal geen gelijksoortig proces als in plant, dier en menschenwereld, die organisch bestaan, —toch grijpen ook in het bestaan en in den toestand van het mechanische leven gedurig veranderingen plaats, die soms diep ingrijpen en een overgang in het leven kunnen roepen. Denk slechts aan het roesten van het ijzer, dat ten slotte geheel de kracht van het ijzer te niet kan doen. Ook in de schgnbaar stationaire mechanische wereld werkt rusteloos allerlei krachten, die gedurig en rusteloos kleine, maar aanhoudende, verande­ s ringen teweeg brengen. Ieder weet wat verweeren is. Het slijten bespeurt men aan het kleed dat men draagt, en aan de meubels waarmee men zrjn huis siert. En al schijnt dit huis zelf, althans zoo het niet te oud is, in tegenstelling met meubelen en kleeding onveranderlijk te zqn, toch wordt ook dit ons door de puinhoopen van vergane steden wel anders geleerd. Zelfs het strand en de rotskust aan den oever van den Oceaan blijven geen eeuw zich zelve gelijk. En karavanen die geregeld de woestijn doortrekken, weten ons te verbalen, hoe zelfs de woestijn gedurig haar gelaat verandert. In ons eigen lichaam is ons beenderengestel het meest vaste element, en toch weten onze artsen ons te vertellen, hoe ook dit vaste knokensysteem zich niet alleen gestadig wijzigt, maar zelfs geheel verjongd en vernieuwd wordt. Hieruit nu volgt, dat de tegenstelling tusschen het stationaire en het veranderlijke, voor wat de natuur om ons heen aangaat, altoos slechts in betrek' keiijken zin doorgaat, In vollen zin stationair is er niets op aarde noch in de aarde; onze dichter zong het naar waarheid: „alles wisselt hier beneden", en om ons juist uit te drukken, zouden we dus moeten zeggen, dat er dingen zijn die vergelijkenderwqs den indruk maken van stationair te zijn, en andere dingen die ons rusteloos toonen hoe ze gedurig veranderen.

Komen we daarentegen te spreken van de Voleinding, of van de leer der Laatste dingen, dan wordt deze tegenstelling op eenmaal volstrekt, omdat we met twee werelden te doen hebben: vooreerst met de wereld waarin wc ons bevinden, en tot wier aard en wezen het behoort, om verandcrlgk te zqn, terwijl de belofte en de verwachting is, dat als deze veranderlijke wereld zal zijn voorbijgegaan, er een geheel nieuwe toestand voor ons zal intreden, die nimmer zal kunnen vergaan en tot welker kenmerken het zal behooren eeuwig te zijn, niet te veranderen en diis ook geen einde tegen te gaan. Al klinkt het dan ook eenigszins vreemd, zoo kan en moet toch erkend, dat de eeuwigheid stationair zal zijn, en dat juist hierin haar principieele tegenstelling zal gelegen zrjn met de wereld die thans ons aanzijn beheerscht, omdat het tegenwoordige aanzijn juist het steeds veranderlijke als vast kenmerk bezit. Want het is wel zoo, dat stationair veelal een achterlijkheid uitdrukt, zoo 't toegepast wordt op wat behoorde vooruit te gaan en niet mag stilstaan, maar in het woord zelf ligt dit niet. Als ge het toepast op iemand die vooruit moet en stilstaat, houdt stationair een afkeuring in, maar als ge 't toepast op het eeuwige, dat geen einde tegemoet gaat, en ook geen voleinding kent, is het de uitdrukking voor een uitnemende heerlijkheid. En juist onder het gezichtspunt van deze tegenstelling nu moet ge ons onderhavig onderwerp beschouwen, om te gevoelen wat de Voleinding bedoelt, en wat in het begrip zelf van Voleinding ligt opgesloten. Wat zijo voleinding zoekt, verkeert in veranderlijken toestand en is op gestadige verandering aangelegd. Zoo wat voleind moet worden, niet verandert, mist het zijn doel en bestemming, terwijl omgekeerd het eeuwige leven en al wat tot de eeuwigheid behoort, daarom geen verandering kan toelaten of gedoogen, omdat al wat verandert een voleinding beoogt, een voleinding zonder einde ondenkbaar is, en het begrip van het eeuwige juist elk begrip van het einde buitensluit.

Ook zoo echter staat het begrip van Voleinding nog niet in klare zuiverheid voor ons. Verandering toch kan van tweeërlei aard zijn. Er kan een verandering zijn, die tot het wezïn der zaak behoort en uit die zaak zelve voortkomt, maar er kan ook een geheel andere vorm van verandering intreden, zoo een kracht van buiten op iets inwerkt, het geweld aandoet en het stuit in zijn natuurlijken loop. Neem een boom. Met de lente zal die boom week in de takken worden, en straks al 't loover in blad en bloesem staan. Blad en bloesem zullen zich eerst in den knop door zwelling ntwikkelen, en dan zal die knop opengaan, zich ontplooien en blad en bloesem in vollec orm doen uitkomen. Die bloesem, eenaal uitgekomen, zal vrucht zetten. Die rucht zal rijpen. En als dit proces is afeloopen, valt het blad af, de boom schijnt e verdorren, en alle schoonheid gaat te oor. En dit blijft zoo tot weer de lente omt, en weer hetzelfde proces doorloopen wordt. Onder die processen van lente tot herfst groeit de boom, stevigt zijn stam, verdikt zijn schors, breidt zijn takken uit en verheft zich nog hooger. Dit duurt tot de boom zijn volle maat bereikt heeft. Dan kan de boom niet verder. Gedurende dien toetand schittert de boom dan zeker aantal jaren in zijn volle kracht en pracht, tot allengs de kracht afneemt, straks vergaat, en het einde is dat de boom sterft. Hier nu hebt ge te doen met een veranderlijk proces, dat in het wezen van de natuur zelf aan den boom gegeven was, niet kon en niet mocht uitblijven, en zoo vanzslf zich naar het einde voortbewoog. Er was'in den vollen zin van het woord proces, en dat proces was in elk geval natuurlijk. Maar er kon met dienzelfden boom ook iets geheel anders plaats grijpen, 'sMenschen hand kon dien boom met bijl, zaag en schaafaantasten, hem ontwortelen en vellen, hem van zijn takken, en zoo van blad en bloesem ontdoen, de schors verwijderen, wat dan overbleef in dealen of in planken en balken zagen, uit die balken en planken een heining opzetten, en zoo den eens zoo prachtigen boom in een doode schutting zrjn einde doen vinden. Dit is óók een verandering, een alles omzettende verandering zelfs, en ook een verandering die geen andere eischen stelde dan waarop de boom was aangelegd. Alleen maar, het was een verandering die niet uit den boom zelf opkwam, maar die door een vreemde macht aan den boom is aangebracht en door geweld tot stand kwam. En zoo is 't met al wat de mensch uit hout of metaal schept. Tot dit alles leenen 't hout en het metaal zich wel, maar ze kunnen het uit zichzelf niet voortbrengen. Het is geen verandering die uit 't hout of uit 't metaal zelf voortkomt, maar van buiten af door den mensch wordt veroorzaakt, gedeeltelijk door geweldaandoening, maar dan toch altoos zoo, dat de eigenaardigheid van 't hout of van 't metaal er zich toe leent.

Hierbij nu doet zich, wat des afloop betreft, dit verschil voor, dat hetgeen verandert door geweld van buiten, wel een einde neemt, maar geen voleinding vindt, terwijl het tot voleinding alleen komt en komen kan bij datgene, d^t - .en proces doorloopt tengevolge van een beweging^ die uit het ding, uit de zaak, uit het wezen zelf opkomt. Zelfs bij de menschen kunt gij dit onderscheid maken. Iemand die tachtig, negentig jaren oud wordt, en ten slotte aan verval van krachten sterft, vindt in dit sterven zijn voleinding. Wordt iemand daarentegen op een leeftijd van vijftien, twintig jaren door een doodelijke ziekte getroffen, en sterft hij, dan brengt die ziekte hem wel zijn einde, maar niet de voleinding. Vandaar dat men dan ook zegt, dat zoo iemand door die ziekte is weggerukt; iets wat niemand zeggen zal van een grijsaard die de volle eeuw naderde. Altoos weer komt dus het verschil hier op neer, of het van zelf gaat, dan wel of 't van buiten door een andere kracht veroorzaakt wordt. Gaat 't van zelf, dan loopt 't uit op een voleinding; wordt de afloop door een macht van buiten veroorzaakt, dan kan er van een voleinding geen sprake zijn. Juist daarom spreekt men dan ook bij wat voleind wordt, en hierbij alleen, van een proces; een aan 't Latijn ontleend woord, waarvoor we eigenlijk geen even duidelijk sprekend woord in onze eigen taal hebben, zoodat we wel genoodzaakt zijn het in onze artikelen gedurig te bezigen. Wel bestaat hierbij de moeilijkheid, dat niet weinigen .bij 't hooren van een proces allicht aan een proces voor den rechter denken, doch dit zette men, in het verband waarin hier deze zaak ter sprake komt, geheel ter zijde. Het proces als datgene wat van het & ^Ï« naar de I/Ö/WWW^ voert, beteekent letterlijk niet anders dan voortgang. 0> reral waar zich door innerlijke aandrift iets van zijn begin naar zijn einde voortbeweegt, is deze voortbeweging een proces. Men zou dus van zelf-voortbeweging kunnen spreken, maar dit woord ware te gekunsteld, en daarom is het korte woord: proces, er voor in de plaats gekomen. Nu verschilt voleinding in zooverre van het einde, dat juist in het woord voleinding dit denkbeeld van een voortbeweging, van een proces, dat uit de zaak zelve opwelt, tot zijn recht komt. De voleinding is het laatste stuk van het proces. Het proces beweegt zich uit het begin naar het einde, in onderscheidene deelen of stukken, en als nu dit proces zoover is voortgeschreden, dat 't welhaast zijn laatste stuk ingaat, dan is dit laatste stuk van het proces de z'0/«; W; W^, en het is die voleinding, die ten slotte in het einde rust vindt. Doch dan ligt er ook in opgesloten, dat dit proces uit bet leven zelf opkwam en alzoo in de Schepping zelve verordend was. Met opzet betitelden we daarom onze artikelenreeks niet met de eertijds algemeen aangenomen benaming van de Leer der Laatste dingen, maar schreven we: „Van de Voleinding", omdat niet in de uitdrukking de Laatste dingen, maar wel in den titel: Van de Voleinding, het einde genomen wordt in verband met al wat voorafgaat; en juist hierop komt het hier aan, zal men den zin en beteekenis Laatste dingen verstaan.

Men kon ook anders te werk gaan, en alleen van de Ztr^^j/^ ^^W^f/^ handelen, d, w.z. achtereenvolgens de onderscheiden gebeurtenissen ter sprake brengen, die op het laatst te komen staan. In de Dogmatiek spreekt men dan ook naar vaste gewoonte van de Eschatologie, en Eschatologie beduidt: de leer der Laatste dingen. Nu hindert dit daarom in de Dogmatiek niet, omdat in de Dogmatiek, eer men aan de dingen van het einde toekomt, vooraf alle andere stukken der Waarheid onder de oogen zijn gezien; iets waarbij zich de behandeling van hetgeen op het eind te gebeuren staat, dan kan aansluiten. Buiten de Dogmatiek daarentegen leidt dit spreken van de Laatste dingen er toe, om de gebeurtenissen die te komen staan, buiten verband met de Schepping en met wat daarna in de historie volgde, te bespreken. Het ging dan meest om de Onsterfelijkheid, om het Chiliasme, om de Opstanding des Vleesches enz., onderwerpen die dan alle als op zichzelf staande stukken behandeld werden, zoodat men nooit tot een overzicht in samenhang kwam. En dit nu trof niet alleen geen doel, maar het leidde tot steeds toenemende verwarring. Het is toch niet alzoo, dat deze komende gebeurtenissen op zichzelf staan, neen, ook in de Voleinding staat alles in eng onderling verband, het vormt al saam één geheel, en eerst zoo we dit verband helder inzien, beginnen we ons in wat te gebeuren staat, thuis te gevoelen. Kwalijk kan dan ook ontkend, dat er allengs en ongemerkt een geheele tegen-Schriftuurlijke voorstelling in de voorstelling die de meesten zich van den afloop vormen, is ingeslopen; iets waarop we later terugkomen, maar dat toch hier reeds moet aangeduid.

Als ge beluistert wat bij het graf, wat in het sterfhuis, wat in geschriften over den dood, wat in stemmige h'ederen over den afloop van ons aardsch bestaan gezongen wordt, dan is het bijna zet en regel, dat men zich voor den geloovige terstond na het sterven zulk een overgang in de zaligheid denkt, dat het daarmee eigenlijk uit is, en er verder niets behoeft te gebeuren. Terstond na zijn sterven gaat hij ter zaligheid in, in de volle zaligheid, en wat ter wereld zou er dan nog te wenschen overblijven. Men belijdt ook nog wel een wederkomst des Heeren, en ook nog wel de Opstanding des vleesches, maar in den diepsten zin genomen, doet dit aan als overtollige weelde. Als men zalig, als men volkomen zalig is, wat zou men nog meer verlangen ? En dit wordt dan zoo vergeestelijkt, dat het zaligzijn uitsluitend In het genieten van Gods gemeenschap wordt gedacht, en dat de vraag of men zijn lichaam zal terug erlangen en daarna nog heerlijkheid zal ontvangen, eigenlijk koud en onverschillig laat. Dat alles raakt het uitwendige, maakt een min of meer aardschen indruk, en dingt af op het geestelijk karakter van het hemelsche leven. En dit nu heelt er vanzelf toe geleid, dat het grooter deel der gemeente zich voor de vraagstukken der Voleinding nimmer warm maakt, en dat bijna alleen sectarisch gestemden zich met de vragen van de Laatste dingen hebben bezig gehouden. Gevolg hiervan was dan ook, dat de Voleinding in de prediking allerminst tot haar recht kwam, en ook in geschriften weinig, althans spaarzameiijk, behandeld werd. De Voleinding boeide niet, dan alleen in zooverre ze den overgang door den dood uit dit aardsche in het hemelsche leven betrof. Die overgang nu had terstond na het sterven plaats. Dan wordt wie in Jezus ontsliep, zalig, en al wat nu daarop volgde, en daar nog bij kwam, mocht in hooge mate Interessant wezen, maar het greep de ziel in haar innerlijk besef niet meer aan. Het waren belangrijke vraagstukken, maar die ons, voor ons eigen sterven, niet zoo aangingen. De eenige vraag was maar, of men in het geloof stierf, of men bij zijn sterven zeker van zijn zaligheid was; en was dit zoo, dan stierf men in stillen vrede weg, en placht zich om al dat andere, dat met Jezus wederkomst samenhing, niet meer te bekommeren. Zelf was de geloovige na zijn sterven bij Jezus, genoot Jezus, en was in zijn gemeenschap zalig. Met de wederkomst had men daarom feitelijk zoo goed als niets ts maken. Dat zou hoogstens hen raken die dan leven zouden, maar de reeds gezaligden niet. Vandaar, dat dit alles buiten ons scheen om te gaan, en daarom wel de phantasie kon prikkelen, maar niet den dorst en den honger van onze ziel toesprak.

Dit nu is in strijd met de Schrift, en daarom zal het steeds zaak zijn, ons helder rekenschap te geven van de dolingen waaraan dit ligt, om zoo mogelijk een beter standpunt in te nemen. En zulks nu is alleen mogelijk, zoo we het einde in verband brengen met het begin, de Voleinding met de Schepping, en uit de Schepping zelve leeren verstaan, tot welke gebeurtenissen de Voleinding leiden moet. Uw blik op wat te komen staat, wordt hierdoor terstond geheel anders. Bij de dusver meest heerschende beschouwing staat het zoo, dat men de wereld geniet, zoolang men er in leeft; bij zrjn dood van die wereld scheidt; en dan verder met die wereld niets meer te maken heeft; hoogstens nog zal uitzien naar zijn bloed-en geestverwanten die straks u in den dood volgen zullen; en dat men voor het overige slechts bezig is met de ééne vraag: „Hoe kom ik persoonlijk, bij mijn sterven, uit deze wereld met haar ellende, in den zaligen hemel.'" Is het nu gelukt om daarvoor het onderpand des Geestes te erlangen, zoodat men leeft en straks sterft in bet stil en vast vertrouwen, dat op het sterven voor u persoonlijk de zaligheid volgen zal, dan is aan alle wenschen en begeerten voldaan, en geeft men al het andere over. Hierbij staat dan het menschelijk belang op den voorgond. Hoofdvraag voor u is, hoe ge zalig wordt, Hoe het uw lichaam na den dood zal gaan, en wat er dan verder met deze wereld zal gebeuren, interesseert u niet. Gij wordt zalig, en zoo dit maar zeker is, geeft ge al 't andere over. Men doet dit niet liefdeloos, alsof men zeggen wilde: „Het deert mij niet hoe 't met mijn naaste gaat". Wel verre hier vandaan, ijvert men voor Evangelisatie en Zending, roept tot bekeering, en poogt aan de zorgeloosheid van veel onverschilligen een einde te maken. Van liefdeloosheid is alzoo geen sprake. Wat men voor zich zelven afbidt, bidt men ook voor zrjn lieven op aarde af, en ook anderen poogt men daartoe te brengen. Alleen maar, zoo zij, die ge liefhadt en ten leven geroepen, brj 't sterven in de zaligheid ingaan, dan is men ook te hunnen opzichte tevreden, en wat verder van die wereld terecht komt, deert dan de meesten, o, zoo weinig.

De Schrift daarentegen wil het anders. De Schrift wil, dat gs ook \xltï de liefde voor uw God niet zult verzaken. Nu is de wereld, en al wat in die wereld is, Zqc schepping, Zijn maaksel, Zijn Goddelijk kunstproduct. Die Schepping met al wat er in is, is alzoo geroepen om haar Maker te verheerlijken. Ze Is door God om Zijn zelfswil geschapen. De eere Gods vraagt alzoo, dat geheel deze schepping in het eind aan Zrjn eere dienstbaar zal zijn. En gij, zoo ge uw God waarlijk liefhebt, kunt en moogt daarom niet volstaan met de vraag, of ge persoonlijk zalig wordt, maar ge moet u met even heiligen ernst de vraag stellen, of de Schepper van hemel en aarde in de Voleinding der dingen tot Zijn recht zal komen. Zoo lezen we dan ook in Gen, 2:3. dat „God den zevenden dag^^^£^^«(3? (? « geheiligd heeft, omdat Hij op denzelve gerust heeft van al zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken". Dit kan natuurlijk niet verstaan worde van één dag ruste, alsof ons betuigd werd, dat God eerst zes dagen rusteloos arbeidde, daarop één dag rust liet volgen, en toen het een oogenblik uit de hand gelegde werk weder opvatte. Het zesdaagsche werk was het werk der Schepping geweest, en dat Scheppingswerk was voltooid. Er zou niets meer aan worden toegevoegd. Het was afgeloopen. En de rust die daarop intrad, was niet tijdelijk, maar altoosdurend. De ruste Gods na zijn Schepping gaat nog altoos door, om eerst bij de Voleinding, als de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zuilen komen, ten deele althans nogmaals verbroken te worden. Maar ook afgezien hiervan staat 't vast, dat In Gen, 2:3 de ruste op dea zevenden dag niet beteekent een tijdelijk ophoaden met scheppen, om dien éénen dag niets te doen, maar dat de ruste, hier bedoeld, een blijvend afzien van het scheppen is, om "nu het geschapene te onderhouden. Gods rusten op den zevenden dag is geen niets-doen, maar veeleer een al omvattend doen, waardoor 't al wat Hij schiep, in stand moet blijven. Van dien dag der ruste staat dan ook niet, dat er een pauze zou Intreden, maar omgekeerd, dat die ruste Gods tweeërlei vrucht zou brengen, t.w, zegening en heiliging, gelqk dit reeds voor meer dan een halve eeuw door den uitnemenden uitlegger van Genesis, den hoogleeraar Keil, is opgemerkt. De wereld die God geschapen had, schiep Hij met een doel, en nu beteekent de ruste waartoe Hij inging, niet alleen het instandhouden van wat Hij geschapen had, maar ook het zóó leiden van wat Hij schiep, dat 't niet alleen In stand bleef, maar door een proces van zegen en heiliging zich naar Gods wil en ordinantie ontwikkelen en ontplooien zou, tot het eens aan het hooge doel, waartoe God 't al In het leven riep, volkcmenlijk zou beantwoorden. Daarom staat er ook bij: et werk dat Hij schiep, om te volmaken. Dit beduidt niet, dat het werk nog niet af was, maar dat het product van Gods scheppingswerk een roeping had, om van minder tot hooger op te klimmen, en zich zoo te ontplooien, dat het ten slotte tot volkomenheid zou gekomen z^'n, en In die volkomenheid een volmaaktheid zou vertoonen, die Gods bedoeling met al wat Hij schiep aan het licht zou brengen, en in deze uitkomst en in dezen uitslag de Majesteit van Gods werk zou verheerlijken.

Dit alles is natuurlijk buiten de zonde gerekend. Sprake is hier alleen van de Schepping gelijk God ze In 't leven riep, en gelijk ze zich aan zijn heilig oog vertoonde, toen bij het ondergaan van den zesden dag de Schepping zelve was afgeloopen, en de eerste mensch in het Paradijs Gode lof toezong en voor Hem nederknielde in aanbidding. En nu beduidt dit volmaken, dat bij de Schepping zelve i» al 't geschapene al die krachten waren gelegd, en al die wetten waren verordend, dat er niets anders behoefde te gebeuren, dan dat al deze krachten naar die wetten In actie geraakten, want dat alsdan het uurwerk zonder zweem van feil zou afioopen, en dat in het proces van heerlijke ontwikkeling dat te komen stond, de wondere, onovertroffen scheppingskracht van onzen God zou verheerlijkt worden. Het werk zou den Maker loven en de Maker zou zegenend en heiligend zrjn werk instandhouden, het leiden en tot de volmaking voeren. Men vergist zich derhalve ten eenenmale, zoo men waant, dat van de Voleinding alleen bij het Genadewerk sprake kan zijn. Ook al ware nooit zonde ingetreden, en dus

nooit genade tot ons nedergedaald, toch zou er een Voleinding gekomen zijn. Eengeheel andere Voleinding. Een Voleinding, gel^k ze in de Schepping zelve geprofeteerd lag, en krachtens Gods hoog bestel hieruit, naar het door Hem gewilde proces, en op den door Hem bestemden tijd, zou voortkomen. Tot recht verstand is het daarom noodzakelijk, van meetaf op tweeërlei Voleinding het oog te richten. Eerst op een Voleinding, die in het Scheppingswonder verordend lag, en waar het toe zou gekomen zijn, zoo geen zonde en vloek ware ingetreden, maar het alles uit zijn oorspronkelrjken stand zich door een regelmatig proces, overeenkomstig den Scheppingsdrang, ontwikkeld en naar het door God gewilde einde had voortbewogen. En nu deze Voleinding door de zonde onmogelijk is geworden en werd afgesneden, komt in de tweede plaats de gewijzigde Voleinding, die nu als product van Schepping èn Genade voor de eerstbedoelde in de plaats trad.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's