GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

VELERLEI WEGEN.

XXXII.

IN GESPREK.

Was het de vriendelijke herinnering van kort geleden of de welwillendheid, waarmee hij toen was bejegend, genoeg, Karel kon het openstaande hek niet voorbijgaan. Hij trad het erf op en zette zich toen neer op dezelfde bank, die hem ettelijke dagen te voren tot rustplaats had gediend.

Het huis was tegen de zon met blinden afgesloten. Hij zag niemand en hoorde ook geen geluid, tot hij onverwachts enkele voetstappen achter zich vernam. Omziende zag hij weldra denzelfden ouden heer, dien hij reeds eens ontmoet had, den man met zilveren haren, vriendelijk gelaat, nog ongebogen gestalte. Karel sprong' op, doch de oude heer wenkte hem weer te gaan zitten en zei:

Het schijnt u hier te bevallen dés te beter vriend, ge zijt welkom".

’t IS hier een lieve plek", zei Karel, „en het zitje is uitlokkend”.

»Ge ziet wat bleek" zei de oude heer naast Reinier plaats nemende.

Zijt ge ongesteld geweest? ”

Er Mg zoo veel hartelijkheid en belangstelling in den toon waarop dit gevraagd werd, dat Karel zich op eens van alle terughouding vrij voelden. Dien ouden vriendelijken heer kon hij gerust alles vertellen, ook wat hij op kantoor voor anderen Verzwegen had. Er zijn, hoe vreemd het ook klinkt, menschen die dadelijk ons vertrouwen winnen, en anderen wien dit nooit gelukt.

Zoo deed dan Karel een vrij omstandig verhaal van wat hem was wedervaren, sinds hij hier het laatst geweest was. En de oude heer viel hem met geen woord in de rede, en liet aandachtig luisterend hem vertellen van het ongeval en van Lukas.

Ik ben er nog goed afgekomen", zoo besloot hij. .Het had mij mijn leven kunnen kosten. Aan Lukas heb ik mijn behoud te danken”.

Ik zou zeggen toch ook en allereerst aan een hoogere Macht, zonder wien gij en ik en Lukas niets vermogen. Aan die Macht komt allereerst dank toe. Maar dien zult gij ongetwijfeld gebracht hebben”.

Karel kon niet eerlijk ja zeggen. Want de waarheid was, dat noch hij noch Lukas er aan gedacht had Gode den dank te brengen dien men Hem schuldig was. Hij antwoordde dus:

Och, in zulke gevallen en dan na een feest raakt men licht de kluts kwijt, en vergeet het voornaamste. Het zal mij, hoop ik, niet ten kwade geduid worden.

.Dat hoop ik ook* was het antwoord, maar het kon anders zijn. Ik weet niet of gij den Bijbel kent. Daarin lezen we: offert Gode dank. En dat is een les waardig door allen behartigd te worden.

Karel antwoordde niet, en de oude heer ging voort.

God heeft U opmerkelijk bewaard. Ge waart verdwaald, alleen en daarbij niet, in staat u zelf te helpen. Wat zou er van u geworden zijn, zoo God niet over u had gewaakt, al hadt ge Hem dat misschien niet gevraagd. Hij beschikte het zoo, dat die knecht Lukas den sleutel moest vergeten, wat, gelijk ge mij zeidet, nooit voorkomt. Zoo moest de man er in den nacht op uit, en kreeg hij gelegenheid u te redden. Is daar geen leiding en bestiering in? En dat niet van menschen, maar van God?

Ik heb zulke dingen nooit zoo beschouwd, " zei Karel oprecht.

Dan doet ge net als de meesten, was het antwoord*. Maar als ik u een raad mag geven, doe dan niet langer zoo. Ge hebt gezien wat

Gods hand ten goede kan doen, Maar het kon, als we Hem vergeten, ook wel eens anders gaan».

Vergeef mij, mijnheer» zei Kare!, » maar ik heb dat alles niet zoo geleerd of ingezien. En toch kondt u wel gelijk hebben.

’t Was verwonderlijk zooals de vriendelijke, ernstige woorden Karel troffen, 't Zou begrijpelijk zijn geweest, als hij op en of andere wijs een eind had gemaakt aan een zoo onverwacht gesprek. Maar hij deed het niet. Veeleer gevoelde hij drang om nog meer te hooren.

’t Doet er minder toe», zei de oude heer sof ik gelijk heb, dan wel wat God zegt. Hebt ge daar wel eens over gedacht?

En hij nam vertrouwelijk naast den jonkman plaats.

Neen nooit zoo», sprak deze, „maar hoe zal een mensch weten wat God wil?

Wel, dit heeft God geopenbaard in Zijn woord, in den Bijbel. Kent ge dien?

Ik heb er wel eens in gelezen», zei Karel», toen ik op de Catechisatie ging, maar ik had , er weinig aan. Het meeste begreep ik niet en zoo dacht ik er niet meer over.

Dat is toch verkeerd, wijl het toch noodzakelijk is te weten wat de Heere God van ons wil, niet waar?

Maar hoe kan ik Veten, dat wat de Bijbel zegt de wil van God is ? Die vraag, lieve vriend, heeft.

Heere Christus al vóór lang beantwoord, 't Is door Zijn wil te doen. Neem het geneesmiddel in — ge zult bemerken, dat het helpt.”

„Maar 't is toch kwalijk te gelooven», zei Reinier, „dat God, die zoo hoog en zoo ver°is, op menschen als wij acht zou geven, en op allerlei gebeurlijkheden in hun leven. Daarvoor is Hij, zou ik zeggen, te groot en te verheven.”

In plaats van dadelijk te antwoorden, tastte de oude heer in zijn zak en haalde er een boekske uit, een Psalmboek in zakformaat. Hij zocht even en zei toen:

Wilt nu even luisteren, mijn'jonge vriend. Ge hebt zeker wel eens van David gehoord, den , Koning die Psalmen dichtte. Laat mij een daarvan u mogen voorlezen.”

En meteen begon hij:

De groote Schepper aller dingen Ziet uit het ongenaakbaar licht. Het gansch gedrag der stervelingen; Niets is.: > bedekt voor Zijn gezicht. Uit Zijn vaste woning. Daar Hij heerscht als Koning, Daar Zijn lof, Zijn eer. Klinkt door al de bogen, Zien Zijn Godd'lijk oogen Op al 't menschdom neer.

De man die zoo dichtte"'^ing de lezer voort, »kende God en diende Hem. Maar ook reeds de Heidenen voelden iets dergelijks. Ik las eens van G een Indisch vorst, die met zijn minister op het platte dak van zijn huis zat. Plotseling hoorden zij een slag achter hen. Zij sprongen op en be­ n merkten, hoe een schild dat daar hing van een o doorgeroesten spijker naar beneden was gekomen. Maar terwijl zij het schild bekeken, kraakte de grond onder hen en zakte de vloer van het oude huis waarop zij gezeten hadden in eens weg. Waren zij blijven zitten, was het schild niet gevallen, zij zouden mee omlaag gestoat zijn, en E waarschijnlijk het leven verloren hebben.

Van toen af, zoo besluit het verhaal, geloofde de vorst dat God een God is ook der kleine dingen.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's