GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 21

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

GESCHIEDENIS DER GEOLOGISCHE WETENSCHAPPEN

13

nemen. Hij vond althans boven de twee eerstgenoemde continentale afzettingen lagen met mariene fossielen. Bij vergelijkend anatomisch onderzoek bleek, dat in de genoemde tijdperken de optredende soorten telkens andere waren. Cuvier gaat uit van de soortconstantie en definieert de soort als volgt: „ . . . . que Fespèce comprend les individus, qui descendent les uns des autres ou de parens communs, et ceux qui leur ressemblent autant qu'ils se ressemblent entre eux " (Discours, 1826, pag. 59). Ter verklaring meent hij nu, dat in de geschiedenis van de aardkorst herhaaldelijk revoluties hebben plaats gevonden, waarbij de zee het land overstroomde en de landdieren vernietigde. Tevens dat God na iedere catastrophe, nadat dus de zee zich weer teruggetrokken had, een nieuwe fauna, met andere soorten schiep. De laatste generale revolutie heeft volgens Cuvier ongeveer 5000—6000 jaar geleden plaats gevonden: de zondvloed van Noach. Naast deze generale revoluties komen volgens Cuvier vele van kleinere omvang (locale of partiële revoluties) voor. Menselijke resten komen slechts voor in de allerjongste afzettingen. Over het voorkomen en de verspreiding van het mensenras vóór deze laatste catastrophe laat Cuvier zich zeer voorzichtig uit als volgt: „Alles wijst er dus op dat de menselijke soort niet bestond in de landen waar de fossiele botten ontsloten zijn, ten tijde van de revoluties, die deze beenderen bedolven hebben; want er zou geen enkele reden geweest zijn dat zij geheel aan een dergelijke catastrophe zou ontkomen, en dat haar resten niet vandaag, zoals die van de andere dieren, teruggevonden zouden worden: maar ik wil daaruit niet de conclusie trekken, dat de mens helemaal niet bestond voor die periode. Hij kon op enkele weinig uitgestrekte gebieden wonen, vanwaar hij de aarde na die verschrikkelijke gebeurtenissen heeft herbevolkt; misschien ook zijn de plaatsen, waar hij zich bevond, geheel in de diepte verdwenen en zijn beenderen op de bodem van de huidige zeeën begraven, met uitzondering van het kleine getal individuen, die zijn soort hebben in stand gehouden. Wat daarvan zij, de vestiging van den mens in de landen, waar wij gezegd hebben dat zich de fossiele landdieren bevinden, dat wil zeggen in het grootste deel van Europa, in Azië en Amerika, is noodzakelijk Van later datum, niet alleen dan de revoluties, die deze beenderen begraven hebben, maar ook nog dan die (revoluties), die de lagen, die ze (die beenderen) bevatten, weer boven zee hebben gebracht, en die de laatste zijn geweest, die de aarde heeft ondergaan; waaruit het duidelijk is, dat men uit die botten zelf, noch uit de min of meer aanzienlijke opeenhoping van gesteenten of aarde, die ze bedekken, een argument kan halen ten gunste van de oudheid van de menselijke soort in die landen" (pag. 68).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's

1951 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 21

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1951

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 224 Pagina's