1971 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 241
M. KUILMAN
185
krachtig gestimuleerd. Men ging op zoek naar specifieke sleutelfiguren of pathogene situaties uit de vroegste ontwikkeling van het individu. De betekenis daarvan voor het ontstaan van de endogene psychosen werd verduidelijkt tegen de achtergrond van uiteenlopende psychodynamische theorieën. Zo ontstaan er beschouwingen over de „schizofrenigene" vader of moeder, over de pathologische gezinsdynamiek, over abnormale communicatiepatronen, over de invloed van irrationeel taalgebruik, etc. Aldus trachtte men zich een beeld te vormen van de wijze waarop de preschizofrene persoonlijkheidsstructuur wordt opgebouwd. Daarnaast wilde men ook een beter inzicht krijgen in de hoedanigheid van het spanningsveld dat bij een dergelijk individu de schizofrene psychose op gang brengt. Tenslotte hield men zich nog bezig met de vraag in hoeverre de schijnbaar zinloze symptomen van de onderhavige ziekte tóch een bepaalde betekenis hebben, vertolkingen zijn van een pathologische adaptatiemodus. Het spreekt vanzelf dat een dergelijke ontwikkeling in het psychiatrisch denken de belangstelling voor de relatie tussen patiënt en samenleving heeft verlevendigd. Zo ontstaan er steeds meer raakvlakken tussen psychiatrie en sociologie. Een fraaie illustratie van de invloed der veranderende opvattingen op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, kan worden ontleend aan erfelijkheidsstudies, toegespitst op tweelingen. Het gaat hier vooral om vergelijkingen tussen één-eiïge en twee-eiïge tweelingen. De eersten hebben een identieke genetische informatie, bij de laatstgenoemden is dat niet het geval. Indien de endogene psychosen voornamelijk moeten worden toegeschreven aan een abnormaal genetisch program, dan is logischerwijs te verwachten dat bij één-eiïge tweelingen veel vaker de beide partners ziek zullen worden dan bij tweeeiïgen of bij broers en zusters uit hetzelfde gezin. Nu is het opvallend dat de hoogste concordantiepercentages bij monozygote tweelingen afkomstig zijn uit de literatuur van vóór de tweede wereldoorlog. In die tijd was men over de gehele linie overtuigd van de overheersende invloed van de aanleg op het ontstaan van endogene psychosen. We hebben reeds verhaald hoe deze visie na de periode 1940-1945 sterk is gerelativeerd. Parallel daarmee zien we nu in de literatuur een sterke daling van het concordantiepercentage bij één-eiïge tweelingen, terwijl de waarden voor de dizygoten slechts weinig veranderen. Had men omstreeks 1930 bij monozygoten te maken met concordantiepercentages van gemiddeld 70-90%, de laatste jaren zijn deze waar-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1971
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 324 Pagina's
![1971 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 241](https://geheugenvandevu.digibron.nl/images/generated/orgaan-cvng-geloof-en-wetenschap/1971-geloof-en-wetenschap-orgaan-van-de-christelijke-vereeniging-van-natuur-en-geneeskundigen-in-nederland/1971/01/01/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1971
Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 324 Pagina's