1971 Geloof en Wetenschap : Orgaan van de Christelijke vereeniging van natuur- en geneeskundigen in Nederland - pagina 297

H. VAN DUK

237

dragers of lichtbewaarders of deed ze als lichtdragers te voorschijn komen), de grote lichtgever tot heerschappij over de dag en de kleinere (of geringere) lichtgever tot heerschappij over de nacht en de sterren. 17. En God gaf hen hun plaats in het hemelgewelf 18. om op aarde licht te geven en om heerschappij te hebben over dag en nacht (op aarde) en om onderscheid te maken (tussen perioden van) licht en duisternis (op aarde). 19. En God zag dat het goed was. Toen was het avond geweest en morgen geweest op de vierde scheppingsdag Gods. 20. En God zeide, dat de wateren wemelen van levende wezens, en gevogelte vliege over de aarde langs het uitspansel des hemels (gaande door de atmosfeer of tussen ruimte, die de overige hemelruimte van de aarde scheidt) en het geschiedde aldus. 21. En God schiep de grote zeedieren en alle krioelende wezens, waiarvan de wateren wemelen, naar hun aard en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag dat het goed was. 22. En God zegende ze en zeide, weest vruchtbaar, vermenigvuldigt u en vervult de wateren in de zeeën en het gevogelte worde talrijk op de aarde. 23. Toen was het avond geweest en morgen geweest op de vijfde scheppingsdag 24. En God zeide dat de aarde levende wezens voortbrenge naar hun aard: vee (tamme dieren) en kruipende dieren en wildgedierte der aare (of in het wild op aarde levende dieren) naar hun aard en het werd aldus. 25. En God maakte de in het wild levende (de wilde) dieren naar hun aard en de tamme dieren (het vee) naar hun aard en alles wat op de aarde kruipt naar zijn aard. En God zag dat het goed was. 26. En God zeide laat ons mensen maken als beeld van ons en als onze gelijkenis en laten zij (als aanduiding daarvan) heersen over de vissen der zee en de vogelen des hemels en over het vee, ja over geheel de aarde, ook over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. 27. En God schiep de mens naar zijn beeld, als beeld(drager) Gods schiep Hij hem; manlijk en vrouwlijk schiep Hij ze. 28. En God zegende hen en God zeide tot hen: weest vruchtbaar, vermenigvuldigt u, vervult de aarde en onderwerpt haar; weest heer (heerst) over de vissen der zee, over het gevogelte des hemels en over al het gedierte dat op de aarde kruipt. 29. En God zeide: Zie Ik geef u al het zaaddragend gewas op de hele aarde, en al het geboomte waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal voor u zijn om ervan te eten. 30. IVIaar aan al het wildgedierte der aarde en aan het gevogelte des hemels en aan al wat op de aarde kruipt waarin een levensgeest is, heb ik geheel het groene gebied (alle groene terreinen) gegeven om er te eten of zich te voeden. En aldus geschiedde het. 31. En God zag al wat Hij gemaakt had en zie het was zeer goed. Toen was het avond geweest en morgen geweest de zesde dag.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen