Aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit 1960-2001 - pagina 219
stelling, de aanmelding voor de opleiding milieu-natuurwetenschappen te ontmoe-
digen en af te zien van het instellen van een Bacheloropleiding op dit terrein.
Onderzoeksscholen
Begin april 1990 wordt door de minister van Onderwijs en Wetenschappen de
Adviescommissie Onderzoeksscholen (de "commissie Rinnooy Kan") geïnstalleerd.
De commissie heeft tot opdracht binnen zes maanden te adviseren over de nadere
vormgeving van de tweede fase Op 3 oktober 1990 verschijnt het eindrapport van
de commissie "Vorming in Vorsen". De commissie constateert dat na de invoering,
in 1982, van de tweefasen structuur m het wetenschappelijk onderwijs de beperkt
toegankelijke tweede fase de vorm heeft gekregen van plaatsen voor assistenten-
in-opleiding (AIO's) en dat er inmiddels allerlei structuren zijn ontstaan waarin de
opleiding tot onderzoeker, op instellingsniveau maar ook tussen instellingen
onderling, gekoppeld wordt aan een omgeving waarin hoogwaardig onderzoek
wordt verricht Daarbij gaat het onder andere om onderzoeksinstituten en om
zogenaamde AlO-netwerken. Aan de commissie is nu de taak om a) de kenmerken
van onderzoeksscholen te beschrijven en b) aan te geven hoe een stelsel van
onderzoeksscholen te realiseren is. Wat de kenmerken betreft is de commissie van 217
oordeel dat er, in aansluiting op de gegroeide praktijk, verschillende organisatori-
sche formules mogelijk moeten zijn. Expliciete ondersteuning door en binding aan
een of meerdere universiteiten wordt echter noodzakelijk geacht, waarbij eén
instelling als penvoerder zal moeten functioneren. Voor de praktijk van wat zich
binnen de onderzoekswereld aan bewegingen zal gaan afspelen is van groot
belang de visie van de commissie dat levenskrachtige scholen tenminste 40-50
promovendi zouden moeten omvatten De commissie stelt zich voor dat er lande-
lijk op deze wijze rond de honderd scholen zouden kunnen ontstaan. Om de
natuurlijke differentiatie en kwaliteitscompetitie binnen een dergelijk stelsel te ver-
groten stelt de commissie een nationaal Snellius-programma voor om de top 10-
15% van de scholen tijdelijk selectief te premieren. Gedacht wordt aan ca Mf 2 per
school per jaar over een periode van vijfjaar.
Reeds op 4 oktober 1990, Rector Magnificus Datema maakte deel uit van de advies-
commissie Onderzoeksscholen, formuleert het CvB naar aanleiding van het rap-
port, waarover het positief gestemd is, aanbevelingen in de richting van het
College van Dekanen en de Universiteitsraad De universiteit koerst op kwaliteit en
profilering en is daarom geen voorstander van scholen waarin (op grond van volu-
meoverwegingen) het totale onderzoek van faculteiten wordt gebundeld, maar van
samenwerking in interuniversitaire kaders. Kwalitatief sterke VU-groepen zullen in
dergelijke samenwerkingsverbanden een ook kwantitatief belangrijke rol moeten
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 268 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Publicaties VU-geschiedenis | 268 Pagina's