GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEZONDE GODSDIENSTPSYGHOIOGIE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEZONDE GODSDIENSTPSYGHOIOGIE.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

In onze artikelen over de psychologie der bekeering wezen we er op, 'dat de bekeerde zijn leven telkens weer heeft te toetsen aan de uitspraken van de Schrift.

Op deze gedachte willen we in eeai afzonderlijk' artikel, dat met onze voorgaande reeks slechts zijdelings verband houdt, nog eens de aandacht vestigen.

Maar al te zeer dreigt in onzen tijd het gevaar, dat men het godsdienstig leven modfelleert naar een verkeerd voorbeeld. Trouwens hier is een oud gevaar* in een nieuwen vorm. Het oude gevaar' w: as dat van het subjectivisme, waarbij men het voorbeeld voor het godsdienstig leven en voor de levenservaringen niet vond in de Schrift maar in de individueele belevingen "van de kinderen Gods. Er was toen menigmaal-een spreken over datgene, wat gekend moest worden, waarbij men zijn norm ontleende aan uitspraken van toonaangevende vromen. In die lijn lag dan ook het optreden van sommige predikers, die meer den christen predikten, dan den Christus.

Opvallend is het, dat men nu in de laatste jaren in de kringen van deze vromen een zekere sympathie kan ontdekken voor een prediking, waarbij het beeld van de waarachtige vroomheid meer is ontleend aan de godsdienstpsyehologie dan aan de uitspraken van de Heilige Schrift. Want hoe gemakkelijk men ook met een paar dooddoeners zich lean afmaken van de moderne psychologie van de religie, toch is het waar, dat ieder, die zijn godsdienst-zielkunde normeert naar de „bevindingen" der vromen, die in zijn prediking en geschrift meer de subjectieve ervaring dan de objectieve waarheid der Schrift als uitgangspunt neemt, ten principieele het recht heeft verloren om te getuigen tegen het doen der moderne scholen. En het lijkt soms wel alsof het bloed kruipt, waar het niet gaan kan. Vooral in onze groote steden ziet men vaak, hoe weinig weerstand juist jonge menschen uit die meer onderwerpelijke kringen hebben tegen de ethische prediking.

Niet alleen evenwel om deze practische reden, maar ook omdat onze theologie er behoefte aan heeft, willen we er nog eens weer uitdrukkelijk op wijzen, dat het voor een gezonde godsdienstpsyehologie noodig is, dat zij zich wende tot de Schrift.

Niet, om dan heel 'het leven te „verdogmatiseeren"; ook niet, om dan een zoogenaamde zielkunde der religie op te stellen, die feitelijk niet anders is dan een soort dogmatiek, of een saamlezing van dogmatische gegevens, zooals een 'onlangs verschenen rectorale oratie.

Maar wel, om onze godsdienstpsyehologie zuiver te houden, en om het leven der kinderen Gods zoo een stuur te geven naar de vaste 'lijn van het Woord van onzen God.

Wanneer we de Schrift opslaan, dan moeten we nimmer vergeten, dat zij geen handboek is voor de zielkunde.

Allerlei schriftuurlijke gegevens moeten door ons gelezen worden met de gedachte, dat de.Schrift voor ons is het boek, waarin God ons de Openbaring geeft van Zijn Raad tot behoud van zondaren. Maar dat daarbij dan het wereldbeeld en het levens beeld van het Oosten dienst doet om ons de waarheid Gods over te brengen. Men versta ons wel. Niet alsof de principiëele b e s c 11 o u wing van ons een andere zou mogen zijn dan die van de Schrift.

We moeten hier wel onderscheiden tusschen wereld-en levens-b e e 1 d, en wereld-en levensbeschouwing. Het eerste is wisselend, — de tweede blijvend.

In de wereld beschouwing van onze vaderen kunnen ook wij ons vinden, en wat als vrucht van die beschouwing door hen werd geschreven aanvaarden ook wij nog dankbaar.

Maar het wereldbeeld onzer vaderen is niet meer het onze. Warmeer we slechts denken aan de tallooze ontdekkingen van de laatste halve eeuw, zelfs wanneer we slechts in herinnering brengen de aswenteling van de aarde, dan verstaat ieder, dat ons wereldbeeld wel geheel anders moet zijn dan dat van de gereformeerden in de zestiende en zeventiende eeuw. Maar ondanks dat is onze levensbeschouwing ten principiëele gelijk aan de hunne. Ook de zoovele opmerkingen 'der nieuwere wijsbegeerte hebben onze beschouwing niet wezenlijk anders gemaakt. Er is verrijking gekomen, verdere gntwikkeling, die nimmer mag ontbreken, — maar daarmee is niet gezegd, dat er een anderszijn van de beschouwing zou zijn binnengetreden.

Verandering van wereldbeeld beteekent alzoo' nog geen noodzaak om de wereld-en (speciaal de) levens-beschouwing te wijzigen.

Nu is övenv/'el het sproken van den Bijbel over de ziel en over de dingen, die, het zieleleven betreffen, veelszins uit een ander wereldbeeld genomen dan het onze; en ook het beeld, dat men had van het leven, van de werkingen van de ziel, van den zetel van de geestelijke functies en dergelijke, is in de Schrift het Oostersche.

Daarbij komt bovendien nog, dat wij onze zielkunde geheel hebben georiënteerd naar de Westersche zegswijze en de Westersohe typische begripsmatige uitdrukkingswijze. In het Oosten zegt en ziet men de dingen veel meer intuïtief.

Wanneer er dan ook in den Bijbel b.v. wordt gezegd: „mijne nieren verheugen zich zeer in mijnen schoot", dan js het allerminst de bedoeling van de Schrift om ons te leeren, dat de zetel van de vreugde bij den mensch in de nieren ligt, maar wel om op Oostersche wijze uitdrukking te geven aan een gevoel van vreugde, dat heel den innerlijken mensch omvat, dat diep: in zijn innerlijk leven ingrijpt en dat een bijna somatische (lichar melijke) gewaarwording van lust te voorschijn roept.

Eenzelfde opmerking z ou kuimen worden gemaakt ten opzichte van verscheiden uitdrukkingen, waarbij het hart als de zetel van de gedachte, die door een gevoel wordt gesteimd', wordt aangegeven. Als het hart de bron is van ölechte ge^ dachten, dan is het niet de bedoeling van de Schrift om te zeggen, dat in dat orgaan, geheel stoffelijk bedoeld, nu feitelijk de bron van 'de ongerechtigheid ligt, als een soort tastbare grootheid, — neen, maar het hart wordt hier als het centrum van het leven 'gedacht, en evenals ons leven ten nauwste samenhangt met de bewegingen van het hart, zoo is ook in ons geestelijk zijn er een telkens weerkeerende drijfkracht uit het centrum onzes levens, die ons tot kwaad wil aanzetten. Niet in dergelijke, aan de Oostersche intuïtieve wijze van zien ontleende en door het Oostersche wereldbeeld menigmaal gesteunde uitdrukkingen moet alzoo' de kracht liggen voor een bijbelsche zielkunde, wil men voor een godsdienstpsydiologie, die zich telJsefns opnieuw naar den Bijbel reformeert.

De roeping van hen, die Gods Woord aanvaarden als de bron van kennis omtrent geestelijke dingen, als de norm voor de waarheid en als richtsnoer voor het leven, ligt ju het verstaan van hetgeen de Schrift zegt omtrent de normale en de abnormale ervaringen van de kinderen Gods. Niet in het opsommen van vele teksten allereerst, maar in het verstaan van de in de Schrift ons geteekende l^vensverschijnselen bij het volk van God, ligt de roeping voor de religieuse psycho­ logie, die op den naam gereformeerd aanspraak w4, maten.

Eenige voorbeelden mogen verduidelijken, wat hier de bedoeling is.

Meteen zal dan blijken, dat deze pracLisch hierop^ neerkomt, dat we meer en meer moeten leven uit de Schrift, en dat we al meer de waarheid van de Schrift in ons eigen leven moeten ervaren.

Als eerste voorbeeld noemen we de ervaring, die David teekent in de Psalmen 32 en 51. Omtrent de zielservaringen van Gods kind na een zonde, die hij verborg voor de menschen, en die hij voor God niet beleed, is Davids beleving na de zonde met Bathseba, welke ons in deze psalmen wordt beschreven, zeer leerzaam, — en tegelijk zeer troostvol. Is Psalm 51 de uiting van Davids berouw, — Psalm 32 is een beschrijving door David zelven, van datgene, wat hij in zijn hart gevoelde. Hier nu wordt ons geteekend een wet van 'het geestelijk gebeuren. ;

Deze ervaringswet moet door Gods kinderen worden verstaan. Na een onbeleden zonde komt er duisternis en angst; komt er benauwdheid en smart; eerst de belijdenis geeft licht en ludit.

Natuurlijk heeft ook deze ei-varing in de onderscheiden levens een eigen type.

Bij den één zal er langere en deswege ook b§jigere worsteling zijn dan bij den ander. Bij den één zal er een meer kinderlijke houding zijn na de belijdenis, bij den ander meer de houding van den gebrokene, die eerst weer moet leeren loopen. Maar de onbeleden zonde blijft voor ieder kind van God de oorzaak van bange pijn. Zie, dat is de wet, die hier wordt ontdekt. Bij geestelijke dorheid en matheid, bij innerlijken strijd komt dan ook als vanzelf naar voren de gedachte, of er ook in het eigen leven zulk een onbeleden zonde ligt. Of we wel eerlijk zijn jegens onszelf, en bovenal jegens onzen God. Of we onzen God wel aanroepen „in vindenstijd".

Natuurlijk' hebben we hier te doen met een ervaring, die ieder van Gods kinderen op zijn tijd zal hebben. En deze beleving staat midden in het practische geloofsleven van ieder waarachtig lid'van de gemeente van Christus.

Anders evenwel wordt het, wanneer er van speciale geloofservaringen sprake is. In biz on der e gevallen.

Ook omtrent het leven der ziel bij die speciale gevallen geeft ons de Schrift licht.

We denken hier b.V. aan datgene, wat in het Spreukenboek als ervaring van de wijzen en van hen, die veel weten, wordt gezegd.

De wijzen hebben verdriet, en die wetenschapi vermeerdert, vermeerdert smart.

De wijze, degene, die God vreest, en intuïtief inzicht heeft in de vragen van het leven, kent het verdriet als een steeds knagende pijn in zgn ziel. Dat komt omdat hij in deze zondige wereld! telkens weer zich stoot aan het onvlakke, dat door de zonde inkwam. Dat komt, omdat hij, begiftigd! met meer licht dan anderen gevoelt het jammerlijk] dwaze in het doen van anderen. Dat is hem een verdriet. Een steeds aanwezige kwelling.

En die wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart. Daar is bij hem, die zich ijVerig zet om te weten — dat is iets anders dan de levenshouding van het wijs-zijn, zonder meer! — telkens opnieuw de smart. Niet iets, dat knaagt aan zijn levenswortel, zooals het verdriet het doet bij den wijze, maar wel telkens opnieuw de teleurstelling, de ervaring van het niet weten, het inzicht in de verbrokenheid der verhoudingen, en ook, en 'dat niet het minst, het voortdurend rekening houden met het zondige van het natuurlijk inzicht.

Op het leven van hem, die God vreest, heeft dat een geheel eigen invloed.

Religieuse psychologie, beoefend naar de Schrift, zal bij den wijze steeds dat eigendommelijke verdriet weten aan te wijzen, en die wijze zelf zai

niet kunnen nalaten ook zijn eigen leven te verstaan in dit liclit. Maar "dit wordt een beleving, die ten nauwste met heel zijn levenshouding samenhangt, die ook op 't nauwst is verbonden met zijn godsdienstig ervaren en zijn godsdienstige uiting. En het godsdienstig leven van den man van wetenschap zal alzoo zeker worden beïnvloed doo> r zijn wetenschapp-elijken arbeid, maar dan toch ook weer zóó, dat hij speciale vormen van tegenwicht noodig heeft voor zijn smart, die hem juist als man van wetenschap overkomt. Zonder rekening te houden met deze gegevens zal de psycho'logie der religie haar christelijk karakter verloochenen, en 'dus haar eigen eere loslaten.

Ook bij de ideaalstelling voor het leven v^an den christen hebben deze ge^ g e V e n s b e t e e k e n i s. We 'blijven bij het door ons in het laatste geval besproken voorbeeld. Er schijnt b.v. in onzen 'tijd een neiging te zijn bij sommigen, die aan wetenschappelijken arbeid zich wijden, om al maar weer te zoeken de vreugde van het weten. De vreugde van de oplossingen van de vragen. En wat smart baart, wat .pijn doet, verwerpt men liefst, of men blijft er althans critisch tegenover staan, omdat men het andere, het vroolijke weten wil. Zeker, er zijn ook anderen. Men loopt met problemen in het besef een min of meer sportieve houding daardoor aan te nemen en dan begeert men de oplossing van de vragen niet. Maar dan is het ook zóó, dat alleen de menschen de vragen gepakt hebben; dan paliten da vragen de menschen niet.

Over deze menschen spreken we niet.

Maar er zijn ook ernstige zoekers, ernstige en sto-ere werkers, krachtige denkers, die al maar weer het licht van het weten willen vinden. Nu mag nimmer worden vergeten, dat de rechte zielkunde der religie ons zegt, dat hij, die God vreest, door veel te weten ook verdriet krijgt. En dat verdriet kan geen tegenwicht ontvangen in datgene, wat we dan wél weten; het is alleen weg te nemen bij hem, die gelooft; die in stede van een idealisme door het kennen, vindt een idealisme des gelools, ' dat over zijn gebrekkig kennen toch de glans van de eeuwigheid stralen doet.

Ware vroomheid blijft steeds erkennen, dat wetenschap vermeerderen ook beteekent smart vermeerderen.

En hier geeft ze de zielkunde der religieuse persoonlijkheden, der waarlijk vromen in schriftuurlijken ziUj óók steeds deze gegevens verschaft, dat in het krachtig geloof alleen een tegenwicht gevonden werd tegen de smart van het weten.

Ook op die wijze gezien bestaat er een innig verband tusschen geloof en wetenschap. In de ziel van den geloovige kan het weten van het vele het sterke geloof niet missen. Anders komt er een innerlijke jerscheuring, een verbreking van de persoonlijkheid, die ook in het wetenschappelijk werk uitkomt. Het geloof heffe dan het weten op tot een levensbeschouwing van hooger orde, zoodat die twee, geloof en wetenschap elkaar niet kunnen missen. In de innerlijkheid van den man van wetenschap is deze houding noodig, zal hij in staat zijn naar buiten een wetenschap, naair christelijk beginsel georiënteerd, en in de christelijke levensbeschouwing geworteld, te propageeren. Anders wordt het ook bij hem:

Mijn wetenschap en naijn geloof. Die leven saam en stoeien Het is j' een lust om 't aan Ie zien... Zoo'n recht geloovig knoeien.

Alleen inaar het wordt dan op den duur een on-geloovig.... misschien.... niet knoeien. Maar de geloovige wetenschap gaat verloren.

In het propageeren van de gedachte, dat wetenschap smart geeft, heeft de Schrift en met haar de zielkunde der religie uitgesproken een grondidee, ook voor de christelijke wetenschap van groot gewicht. . . •

We gaven deze enkele voorbeelden, om te doen zien, hoe er op meer dan ééne wijze voor de algemeene eiTaring en voor de bizondere levenspmstandigheden gegevens in de Schrift zijn te vinden, wanneer we ons zetten tot de studie van de psychologie van de religie.

Ook hier zal er telkens weer noodig zijn een ernstig pogen om de eenheid der Schriftgegevens te verstaan. En dat verstaan is weer alleen door geloof mogelijk. Maar juist voor de geloovige wetenschap ligt hier dan een ernstige taak. Een taak, die niet mag verwaarloosd worden.

En voor de practijk wordt zoo meer daar één vruchtbare gedachte naar voren gebracht. In prediking en zielzorg zal de homileet en de zieleherder de echte zielkunde der religie nimmer kunnen missen.

Wiaarbij dan nog dit komt, dat hij, zoodra hij' de Schriftuurlijke gegevens toepast opi, het leven! „Anklang" vindt ook bij de meest eenvoudigen. In de uitspraken van de. Schrift heeft men vooralsnog — en het is gelukkig — meer vertrouwen dan in het betoog van één of ander knap psycholoog.

• In den door ons bedoelden zin kan er dus van een schriftuurlijke godsdienstpsychologie sprake zijn. En dan bjijft deze wetenschap gezond.

Tegen het individualisme van ethiseerende richtingen, tegen het nbrmlooze van de psychologiseerende scholen, tegen de eenzijdige en 'dikwerf valsche lijdelijkheid van de inysticisten, staat dan een zielkunde, die naar de Schrift leeft en die aan het Woord van onzen God haar gegevens ontleent.

Alleen zoo^ kan de godsdienstpsychologie gezond' blijven, en een recht gezond geestelijk leven dienen.

Deze gezonde godsdienstpsychologie zal ook haar invloed moeten doen gelden bij het oordeel in allerlei kwesties van zed el ij ken aard, in allerlei getallen, die liggen op het terrein van de ethiek.

Wat de Schrift ons zegt — niet van de concrete kwesties van het leven van onzen modernen tijd als cinema en theater, als tooneel en sport — daarover spreekt de Schrift niet — maar wat zij ons zegt van de normaler houding van de kinderen Gods tegenover de dingen, , die liggen op een terrein, waar vele vraagteekens staan, of waar, erger nog. Satan zijn tenten heeft opgeslagen, dat heeft voor ons groote beteekénis.

We zullen de gegevens der Schrift, de geestelijkei ervaring, die de Schrift bij Gods volk onderstelt en leert, moeten bestudeeren.

Men zegt in onze dagen zooi vaak, dat men zich toch moeilijk kan richten naai' de opvattingen van enkele menschen, of van een deel van het volk, dat is opgevoed en groot geworden bij een bepaalde levensverhouding. Men zegt, dat een sterk 'conservatisme in die kringen de blikken benevelde. Het kan waar zijn. Zekerheid daaromtrent bestaat objectief evenmin als omtrent het tegendeel.

Maar Gods Woord zij ons uitgangspunt.

En laten we ons afvragen, welke de geestelijke houding der kinderen God's is, zooals zij ons in de Schrift wordt geteekend.

Voordat zulks is geschied ten opzichte van den principiëelen achtergrond van allerlei vermaak en levensopenbaring op het terrein van de algemeene genade mogen we ons niet maar naar een bepaalde zijde wenden. Noch naar linker, noch naar rechter kant. Wanneer het • ons ernst is met de vragear op ethisch terrein, dan nemen we ook hier geen beslissing, die ontleend is aan ons vooruitstrevend willen, of aan onze conservatieve terughoudendheid, — maar dan laten we onzen God spreken in Zijn Woord.

Dan is datgene, wat Hij , als de levenshouding der vromen, als de gezonde psychologie van den religieusen mensch heeft gegeven, datgene, wat ons als normaal in de ziel v: an Gods kind wordt voorgesteld, voor ons ook inderdaad norm en ideaal. Ook al valt het ons vleesch dan tegen, of al moeten we nieuwe banen uit.

Maar we zijn dan eerlijk genoeg om schuchter te zijn. Schuchter tegenO'Ver allerlei, dat zich als vermaak aandient, schuchter tegenover allerlei, dat zich als cultuurgave praesenteert. En evenzeer schuchter tegenover datgene', wat als hoogste waarheid wordt verkondigd, omdat het oud is, schuchter om zoo niaar iets voor ordinantie Gods uit te maken.

Maar ook, — we gelooven, 'dat er een zekere continuïteit is in het zedelijk leven van Gods kinderen. En we wachten ons steeds de conscientie der broederen te ergeren.

Er is toch óók een ergeren van de kleinen.

En dit soort „ergernis" kan, zielkundig gezien, wel degelijk een ergernis zijn in den schriftuurlijken zin. Een „ergeren" waarVooT we ons moeten wachten.

Wat eisch van het leven Her bekeering is, wat eisch van heiligmaking is, — het zal steeds weer door de Schrift moeten worden uitgemaakt.

Onze ethiek is nog vrij weinig ontwikkeld.

Maar zeker zal ze ook zielkundigen grond moeten hebben, en ongetwijfeld heeft de psychologie der religie een eigen, zij het ook zeer moeiüjkei taak, ook op het erf v'aH "de zedeleer.

En dat weer niet alleen, wanneer het er om gaat de gegevens der Schrift zielkundig te benaderen, maar ook, wanneer het er om te doen is, de innerlijke werking van de zede op den persoon, en de beteekénis van de ethische wet voor de beleving te benaderen.

We verstaan, dat de godsdienstpsychologie alzoo beteekénis heeft voor héél het terrein van de godgeleerdheid, evengoed als Voor héél het practisóhe leven van den christen. De praotische kennis van de geloofswaarheden, de zèdeleer en de Schriftuitlegging, het leven van bekeering ©n heiligmaking, het leven van geloofsstrijd en geloofsoverwinning moet door de gezonde godsdienstpsychologie worden gediend.

En tot op zekere hoogte is ieder geloovige godsdienstpsycholoog.

Er is bij hem een verstaan van de zielshelevingen en een ontleden van de ervaringen en gesteldheden van het eigen hart; een nagaan van de invloeden en de werkingen van de invloeden, die iets in zijn ziel vermogen.

Vooral in onzen veelszins drukken tijd is het noodig, dat ook dat karakter van het geloofsleven bewaard worde. Het zal gO'ed zijn voor de bezinning, voor de zelfl> ezinning, voor de rustige ontwikkeling van het geloofsleven van den enkeling en voor de krachtsontwikkeling van de gemeente van Christus.

In een tijd, waarin allerlei menschen met allerlei vragen bezig zijn, mag iemand, die God vreest, zijn eigen' ziel niet vergeten.

Daar 'is een oude legende.

Een christen ging op reis, op reis door het leven. Hij nam alles mede; zijn bagage was héél yéél. Pakken van arbeid, tasschen • vol kemiis; kisten met boeken en koffers Vol goederen om uit te deelen; vele geestelijke Baedekers waren in zijn bezit. Hij nam vele vrienden mee, én ontmoette vele kennissen op den weg. '"Hij had het druk om alles te regelen, en liij gunde zich geen tijd om voor zijn eigen lichaam te zorgen. Telkens ontmoette hij vrienden op den weg; hij sprak ze aan; hij genoot van hun tegenwoordigheid Toen vond hij, zittende aan den weg, Jezus van Nazareth, en bij hem een vreemde, wiens trekken hij meende te herkennen.... Maar hij was toch wat vreemd, die andere.... Toen vroeg Jezus hem: kent ge dezen wandelaar niet? En hij antwooidde: neen Heere, al zijn zijn trekken mij bekend' Toen zeide Jezus: Menschenlcind het is uw eigen ziel. Als ik niet voor haar had gezorgd zoudt ge haar hebben v'ergeten Lang sprak Jezus; en veel sprak de reiziger niet... . Maar hij vond een oude bekende weer in het gezelschap van den trouwen Herder Toen hij zich eindelijk omwendde om nu te zien waar de anderen waren, waar al zijn reisgezelschap en al zijn bagage was, mistte hij wel iets.... maar hij was er niet armer door, ... en nu eerst gelukkig reisde hij verder Hij had zijn ziel weergevonden. Nu ook reisda Jezus naast hem.

Wij moeten reizen op' den weg des levens.

We hebben veel bagage, en veel vrienden, die meereizen.

Maar... laten we onze zielen niet vergeten. Ook al zorgt Jezus voor de ziel van Zijn kinderen.

Levensgelulc en levensrust is eerst daar, waar we ons eigen ziel kennen en waar we het licht Gods zien schijnen oiver ons zieleleven.

En waar dat licht schijnt tot in de donkerste hoeken van onze ziel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

GEZONDE GODSDIENSTPSYGHOIOGIE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 1926

De Reformatie | 8 Pagina's