GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geloof en openbaring.

IV.

Dwaalwegen na de Reformatie, (b.)

Was Luther zeer bang van de menschen van het „hartewcrk", niet mmder bang was hij voor de menschen van de rede-overschatting. En waarlijli, hij is niet voor niets zoo bang geweest: wat heeft de overschatting van het verstand een zeer nadeeligen invloed uitgeoefend op liet gelukldghjk voortgaan van de Hervorming!

Hij had reeds in zijn eigen omgeving een man, die in dezen begon mis te tasten, en wel Philippus Melanchtlion. Reeds in de derde uitgave van diens lioofdwerk werd een plaats ingeruimd voor een complete natuurlijke theologie (1542), hij meent, dat de natuurwet van Cicero identiek is met de wel van Mozes s^), krijgt weer nieuwe belangstelling voor de humanistische idealen"") en kan vrijelijk genoemd worden de vader van het supra-raüonalisme of supra-naturalisme onder de protestanten. 91)

Maar Melanchthon was de eenige niet, die na de Hervorming giiig afwijken in verstandsoverschatting. Allerlei andere gedachten in die richting werden verkondigd, ja, het kwam zelfs tot een kerkgenootschap van verstandsmensclien. Ik denk hierbij aan de Socinianen, die weliswaar als kerkgroep door de heftigheid van vervolgingen niet lang bestaan hebben, maar die niettemin groeten invloed 52) in hun dagen uitoefenden en die door hun opgaan in andere kerken voor de vernielende krachten van hun beginselen ondergronds plaats ontvingen en soms zelfs, we denken aan de Remonstranten, zeer openlijk ondermijningsarbeid mochten bedrijven.

We bespreken nu slechts hun opvattingen aangaande geloof en openbaring. Ons treft daarbij, dat ze de natuurlijke tlieologie geheel en al loslaten en zich beperken tot den Bijbel voor hun kennis van heilswaarheden. Die Bijbel dan bevat volgens hun voornaamsten Catechismus wel veel waarheden, die boven ons verstand uit gaan, maar niet één, die tegen ons verstand in gaat. De betrouwbaarheid van dien Bijbel kan door ons op rationeele wijze worden vastgesteld, dat is hun tweede hoofdgedachte in dezen.

Hoe zij, om met hun tweede gedachte te beginnen, dat doen? „Eerst wordt de betrouwbaarheid betoogd van de nieuw-testamentische berichten, op grond, dat de schrijvers ontegenzeggelijk mannen zijn geweest, die de waarheid wilden zeggen, immers hun getuigenissen met den marteldood hebben bezegeld, en die als oo^etuigen of althans onmiddellijke leerlingen van ooggetuigen van de dingen, waarover zij berichten, die waarheid konden weten. Uit hun berichten, gaat dan de redeneering voort, blijkt de goddelijke oorsprong van den christelijken godsdienst. Uit hetgeen zij mededeelen omtrent Jezus Christus toch, bepaald omtrent door dezen verrichte wonderen, blijkt, dat Hij een godsgezant geweest is. Dat die wonderen werkelijk zijn geschied, staat vast op grond van het feit, dat de Joden, onder wie Jezus leefde, ze niet konden loochenen, en ze daarom aan de hulp van Beëlzebub hebben toegeschreven. Maar dat het werkelijk g o d d e 1 ij k e wonderen waren geweest, is gebleken doordat God dezen Jezus uit de dooden heeft opgewekt. Zoo gaat de redeneering door." ^^)

Maar die Bijbel, die dan toch goddehjk was van oorsprong, werd door hen naar menschen maatstaf uitgelegd, hun eerste gedachte. Bruining vestigt de aandacht op de verklaring, die aan Lelio Socini na vele gebeden onder aanroeping van Christus door bijzondere openbaring, is geworden, van Joh. 8:58 — voordat Abram Abraham wordt, d.w.z. voordat door de bekeering der heidenen de belofte, in die naamgeving gelegen, in vervulling komt, ben Ik het licht der wereld — en zoo doen zij met meerdere teksten. En daardoor kan de één laten vallen het leerstuk van de Triniteit, van de vleeschwording des Woords °*), en de ander dat van zondeval, erfzonde, onwederstandelijke genade enz. enz. ^^) Wat natuurljjk nog in de hand gewerkt wordt door de leervrijheid, die als hoogste goed van het Nieuwe Testament wordt aangeprezen. 9")

Leerstellingen als bovengenoemd — en dan is het nog maar een eeuw na de Reformatie, waar de schrijver stierf in 1618 en zijn werk in 1630 wordt uitgegeven —, zijn nog maar een voorproefje van wat in naam van het verstand ten beste gegeven zal worden: in naam van het verstand zal men tenslotte alle waarde aan den Bijbel ontzeggen en zijn openbaringskarakter en inhoud ten volle verloochenen. En helaas, het verzet van de kerk heeft niet mogen baten en ten ware de HEERE niet genadig geweest was, wie zou aan den strik ontkomen zijn?

Ja, inderdaad, ten ware de HEERE niet genadig geweest was. Want de kerk haalde zelf zijn vijanden door allerlei achterdeurtjes binnen en hoe kan men zich verzetten, als de vijand in de poorten is?

Allerlei achterdeurtjes. Ik denk aan het teruggrijpen op Aristotelische wijsbegeerte, de herleving van de scholastiek op reformatorischen bodem, ik denk in verband met Melanchthon, dien ik zooeven noemde, aan de overschatting van de theologia naturalis, de theologie, die niet ontleend is aan de Heilige Schrift, maar aan de natuur of aan de conscienüe. Men zou, om bij het laatste te blijven, volgens het Medulla van Leydecker, een weergave met aanvullingen van de gedachten van Voetius, Hoornbeeck en Essenius, drie vermaarde theologen, men zou zooveel door de natuurlijke theologie kunnen kennen, dat men zich niet meer verontschuldigen kan, en wel van Gods bestaan en Zijn wezenlijke eigenschappen, Zijn decreet in het algemeen, de werken van schepping en voorzienigheid, het goddelijke recht, voorzoover het natuurlijk is, en het natuurverbond, waarvoor hij zich beroept op Rom. 1:19, 20 en 3:9 en 19.")

Maar hoe kan de kerk het dan opnemen tegen de vijanden van Gods Woord, als zij hoe langer hoe meer uit de natuurlijke theologie gaan halen en hoe langer hoe minder het Woord noodig hebben, als zij steeds meer, om het bekende woord van Kant te gebruiken, den moed krijgen om hun verstand te gebruiken? Hoe kon bijv. de Gereformeerde theologie het opkomende streven naar verlichting, de Auflclarung, het hoofd bieden, zelf verward zijnde in allerlei buigen voor de rede des menschen? Het was o zoo moeilijk, vooral, waar men o zoo voorzichtig begon. Aanvankelijk immers streefde men slechts naar een verstandsmatige motiveering vah de leer der kerk. Later ging men iets verder, kwam men bijv. tot eenige critiek op. het dogma, maar hield men nog nadrukkelijk vast, dat men geen critiek op het dogma als zoodanig begeerde. Dan kon men weer verder gaan. Critiek op het dogma überhaupt werd geoefend, maar met klem betoogde men, dat men dat deed in naam van de Schrift, die toch niets zou bevatten, dat tegen het verstand in ging. Ach, dat kerkelijke ciiristendom is bedorven, maar het evangelie bevatte alleen zuivere verstandswaarheden. Weer kon men verder. Wat men üi het Evangelie in strijd achtte met het verstand, werd uitgelegd als aanpassing van Jezus en de apostelen aan hun eenvoudige hoorders. Men zocht naar het reine dlu-istendom. Maar nog was het velen niet genoeg. Velen wierpen tenslotte alle openbaring overboord, meenende, dat men genoeg aan het licht der rede had. Openbarmg zou onmogelijk, onnoodig, onredelijk en onherkenbaar zijn. Anderen wilden echter, ook toen het zoover gekomen was, zoover niet gaan, wilden slechts met de maatstaven van het verstand den Bijbel zuiveren en als het ware het christendom vervolmaken door hun rede. Nog anderen ging ook dat te ver, weshalve zij volhielden, dat de openbaring een bewijs van Gods goedheid was: het zou heel goed mogelijk geweest zijn, de Bijbelwaarheden te vinden zonder de Heilige Schrift, maar het zou een zeer lange weg geweest zijn en nu was God zoo goed dien weg wat te bekorten en de Heilige Schrift te geven. En nog anderen ging dat ook nog te ver: volgens hen moest men zich aan de Schrift onderwerpen en zijn autoriteit volstrekt erkennen. Maar ook dezen, de z.g.n. supranaturalisten of supra-rationaUsten, offerden aan de godin der rede. Vooreerst geloofden zij den inhoud van den Bijbel op Sociniaansche wijze te kunnen rechtvaardigen voor het denkend verstand en dan grepen zij schier altijd naar het eenvoudige Christendom, dat niet bevlekt was door allerlei dogma's. En stonden zij op het standpunt, dat er ill de Schrift een reeks waarheden stonden, die men, eenmaal geopenbaard zijnde, zelf ook wel had kunnen ontdekken, ^s)

Het kan niet onze bedoeling zijn, precies aan te geven, hoe de Aufklarung van stap tot stapi verder gegaan is, lioe liet Engeische Deïsme tegenover haar stond, hoe zij uitliep in rationalisme (hier alleen gezien als theologisch begi-ip) en hoe zij overging in het Duitsche Idealisme, het gaat ons alleen om de hoofdgedachte, o-m de overwinning van de rede. Ter typeering van die hoofdgedachte kunnen we nu verder wel van dat alles afstappen om ons te bepalen bij één der voornaamste woordvoerders, wiens invloed nog altijd voortduurt, bij Spinoza.

Spinoza werd in 1632 te Amsterdam geboren. Hij sproot voort uit een Portugeesch-Joodsche familie. Op 24-jarigen leeftijd werd hij opi grond van zijn ketterijen door de .Toodsche overheden vervloekt. Hij liet zich daardoor niet weerhouden, maar ging voort met zijn schrikkelijke dwaalleeringen. Door het slijpen van optische glazen verdiende hij zijn brood en was hiermede zoo tevreden, dat hij zelfs een aanbieding van een professoraat in Heidelberg versmaadde. Na een leven van rustige bespiegelingen overleed hij in 1677 te Den Haag.

Wat was nu zijn leer? Dat alles te kennen was! Hij duldt geen wereldraadsels. „De menschelijke geest heeft een adaequate — volkomen aan de werkelijkheid beantwoordende — kennis van het eeuwige en oneindige wezen Godssa), als de men scherp Hij wordt niet moede dat te herhalen. „Ik beken openlijk, dat ik de Schrift niet versta... maar ik lieb rust bij hetgeen mijn verstand mij te kennen geeft." „We hebben geen andei-en toetssteen dan ons natuurlijk verstand." „Ik houd het bij mijn verstand, en dat is het ware woord Gods en kan

noch verslechterd noch verdorven worden." "") Maar wat dan de Bijbel? Dien kan hij niet aanvaarden. Hij gelooft niet in profeten of apostelen. Zij leerden hun eigen kennis. En dat is heel goed_. Hier is maar één uitzondering op, Christus. Hij is een menscli, die met bovennatuurlijke gaven gesierd is, en deze ontving de wijsheid Gods, die Hij terstond begreep. Overigens handelt hij niet vaak over den Christus: vermoedelijk is de vermelding van Christus als den eenigen Ontvanger van openbaring of een tribuut aan den heerschenden godsdienst J"), óf een voorzichtigheidsmaatregel, om niet al te zeer met de kerk in conflict te geraken, omdat hij den Bijbel zou aantasten. i°=*)

De Schrift is dus niet openbaring Gods. Daarom ^ is ook geen geloof noodig, in den zin van kennen althans. Het geloof bedoelt de gehoorzaamheid aan God en de vroomheid. Anders niet. Kennis is er door de rede. Zij openbaart ons door onze overleggingen, dat God alles omvat, en dat alles in Hem is. Zij openbaart de leer over Hem, over de natuur, dié één met Hem is enz. enz. Maar dat heeft voor ons onderwerp geen belang. Net zoo min als we de vraag willen behandelen, waar Spinoza thuis hoort. Is hij een mysticus? Is hij een rationalist? i"') 't Gaat nu slechts om de vraag: .erkent hij openbaring? En daarop is het antwoord: neen, want de mensch heeft zijn rede en het gaat om de vraag, wat is geloof bij hem? En het antwoord moet zijn: voor geloof blijft geen plaats over, de mensch heeft immers zijn redelijk inzicht? Natuurlijk doet hij nog moeite, eenige plaats te vindiceercn voor het geloof en de Heilige Schrift. Het geloof heeft dan als doel gehoorzaamheid en vroomheid, de wijsbegeerte de waarheid. Nooit mogen geloof en wijsbegeerte met elkander in conflict komen, noch contact met elkaar zoeken: ze blijven ieder meesteres op haar eigen gebied. Maar hel komt neer op een wegschakelen van de openbaring Gods. „De rede is onze grootste schat en het licht, ons van God gegeven". „Bij welk altaar kan de mensch heil vinden, die de majesteit der rede schenkt? """)

We hebben met opzet langer bij Spfaoza stilgestaan, omdat hij geweldigen invloed uitgeoefend heeft en nog uitoefent, en omdat zijn opvattingen ons brengen in het hart der dogmatische kwesties van tegenwoordig. 1°^)

Zooals hij spreekt immers een der allergrootsten,

Hegel. Hij heeft zeer groote waardeering voor het Christendom. Het is de absolute rehgie. Wat op dit gebied bereikt kan worden, is bereikt. Als religie kan het christendom niet overtroffen worden. Maar er is nog iets hoogers, het absolute weten, de Geest in het reine begrip. God komt door den Geest in trappen tot steeds klaarder bewustzijn van Zichzelf. Het weten is de hoogste trap. „Men heeft de keus, te zeggen: de religie is een Vorstufe (trede) voor het absolute weten, of: het absolute weten is de voleinding van den absoluten godsdienst.""°) Is er zoo nog een eigen plaats voor de religie?

De theologen, die Hegel volgen, hebben steeds diezelfde moeite. Ze kunnen geen plaats vinden voor de religie. Een voorbeeld van zulke theologie is het in 1938 verschenen boekje vaii Van der Brugh: Rede en Openbaring. Theologie en pliilosophie zijn volgens hem volkomen één. Toch is hij theoloog en moet hij dus een plaats hebben voor de religie. Maar bij alle moeite, die hij doet, een bevredigende plaats kan hij niet vinden.

En zoo gaat het met alle vertegenwoordigers der Hegelschc theologie. Men wil openbaring vastihouden, maar hoe men de zaak ook wendt of keert, openbaring komt neer op het zoeken in eigen geest. Scholten noemde openbaring een innerlijke werkzaamheid Gods, een onthulling van het ziels inzicht. DE WAARHEID, DIE DE DOGMATIEK OP HAAR WIJZE UITDRUKT, IS GEEN AN­ DERE DAN DIE HET WIJSGEERIG DENKEN KAN VINDEN. Maar hierdoor is de linksche moderne godsdienstigheid niet meer in staat zich slaande te houden en velen, die een eigen plaats wilden openhouden voor de religie, zijn dan ook andere wegen opgegaan, de wegen van eigen plaats voor geloof en openbaring. Zoo kwam de linksmoderne richting te staan tegenover de rechtsmodcrne richting — mannen als Haentjes, Horreüs de Haas, Snethlagc en Van der Biiigh tegenover menschcn als Roessingh, Heering, Tjalma en De Vos.


89) cf. E. Tröltsch, Gesammelte Schriften, I, pag. 642 (Der Inhalt des Sittengesetzes war ihnen von Natur erltennbar und höchstens aus der Bibel zu vertiefen. So lehrte der hier für die Zukunft maszgebende Melanchthon.) en I, 542 (Das ciceronianische Naturgesetz wird aus dem mit ihm identischen Dekaloog erklart).

90) R. G. G. III, 2075 sub voce Melanchthon, art. van Ellinger.

91) Damour, a.w. 27 zegt zelfs: Luther und Melanchthon waren Freunde, Mitarbeiter — und doch im Tiefsten Gegner.

92) Het is wel een der verdiensten van de Catechismusverklaring door Prof. Schilder, dat hij telkens ingaat op de Sociniaansche probleemstellingen, zie ook weer laatste bijlage ' (132) en overal.

93) Dr A. Bruining, Verzamelde Studiën, I, 181, 182.

94) K. Völker in R. G. G. V, 659 sub voce Socinianismus.

95) Damour, a.w. 52, die een werk bespreekt van Joh. Völker: Uber die wahre Religion.

96) Voorwoord op de Latijnsche uitgave van hun Catechismus : Haec enim est illa profetandi libertas, quam sacrae litterae Novi Testamenti nobis impense commendant et in qua apostolorum primitiva ecclesia nobis exemplo suo facem praetulit (want dat is die vrijheid van profetie, die het heilige N. T. ons zoozeer oplegt en waarin op dat voorbeeld de eerste kerk der apostelen ons een lichtende fakkel geweest is).

97) Melchior Leydecker, Medulla theologica, pag. 3, 4.

98) Het bovenstaande is ontleend aan de art. Aufklarung,

Rationalismus, Reformierte Kirche enz. in R. G. G.

Hoe in Nederland de supra-naturalisten stonden tegenover rede en openbaring, kan men zien in een citaat van Joan Melchior Kemper, — toen een groot man —: „Neen, het geloof en de openbaring kunnen aan de reden de hand reiken, wanneer deze niet hooger klimmen kan; het goddelijk gezag kan de gissingen der reden tot zekerheden verheffen; maar een leer, welke de opofferingen onzer reden, in de gewichtigste onderwerpen van het menschelijk nadenken, vorderen zou, kan geene leer van God zijn, omdat die reden zelve een onloochenbaar geschenk van God zijn." Aangehaald door Roessingh, Verzamelde Werken, I, 16, die ook aanhaalt, wat Brouwer schrijft: Het enkel schemerlicht van het gezond verstand komt er niet, onmisbaar is „het bijkomende gezach der openbaaringe". (t.a.p.)

En die supra-naturalisten zijn nog de besten! Dat men zoo schrijft, is louter en alleen te verklaren uit het feit, dat tenslotte omstreeks 1800 al die menschen, hoe orthodox ze ook leken, de laatste beslissingen aan de zelfstandige rede opdroegen, cf. W. Elert, Der Kampf um das Ghristentum, pag. 15—^21, met als slotwoorden: Het Christendom maakt geen aanspraak meer op hoogheidsrechten, het smeekt slechts (aan de rede) om zijn leven.

99) Ethica, II, 47e stelling. 100) Aanhalingen uit zijn brieven, uitgegeven door J. H. von Kirchmann, resp. pag. 112, 127, 236. 101) Heering, Geloof en Openbaring, II, 335. 102) Freudenthal—Gebhardt, Spinoza, II, 183. 103) Zeer verschillende antwoorden worden op deze vraag gegeven. Zie Heering: „in ons land werd hij bij de driehonderdjarige herdenking van zijn geboorte als vrooin mysticus, in Rusland als de iniator van het atheïsme gevierd!" a.w. 342. Hofer in Weltanschauungen der Neuzeit, 55, teekent hem als den man van het mystieke mechanisme, die geleerd heeft van Sebastian Franck, en die zelfs allerlei gnostieke dwalingen vernieuwd heeft. 104) Heering, a.w. 328, 344, Hofer, a.w. 45—55, Ant. Vloemans, Leven en leer van groote denkers, 290—321. Windelband typeert hem als den man, die geleerd heeft de „amor intellectualis Dei, quo deus se ipsum amat." 105) Over dien groeten invloed, na een tijd van vergetelheid, vooral ook in onze dagen, o.m. Freudenthal-Gebhardt, I, pag. 201—241, en Vloemans, a.w. 319—321. In: Kruisgezinnen en Separatisten vertelt Dr van der Does iets van een meteoor aan den kerkdijken hemel, een zekeren Van der Linde. Deze man schreef later een dissertatie over Spinoza, waarin hij mededeelt: Noch bis auf diesen Tag, d.i. in 1862, existieren in Holland abgesonderte Kreise, wo die spinozistisch-brillianische Mystik die einzige Labsal der Seele ist. (Freudenthal-Gebhardt, 223).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's