GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

TOESPRAAK bij het sluiten der lessen van het Cursusjaar 1951—’52 aan de Theol. Hogeschool door de Rector

Bekijk het origineel

TOESPRAAK bij het sluiten der lessen van het Cursusjaar 1951—’52 aan de Theol. Hogeschool door de Rector

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

KERKBLIJK LEVEN

Zeker zal er wel niemand onder ons zijn, wiens gedachten niet teruggaan van deze sluiting naar de opening van de cursus met het aan beide verbonden docenten-getal. En de mate van het verlies dat U, dames en heren studenten, geleden hebt, wordt bepaald door het feit, dat het winstsaldo van de dienst der ontslapen hoogleraren zo bizonder groot geweest is. De vraag zou bij U kunnen rijzen: nu het de Here behaagde, hen van hun dienst hier beneden te ontheffen, raken wij niet hopeloos achterop? Is het geleden deficit wel te achterhalen ? Is de daling van het tot voor kort bereikte peil ooit te compenseren?

Wie de betekenis van enige contemporaine situatie wil benaderen, doet wijs, zich daarvan te distanciëren: juist de afstand verscherpt de contouren van figuren en verhoudingen. En de vergelijking van wat was met wat i s kan dienen, plaats en roeping in het heden te klaarder voor ogen te stellen. We zouden willen vragen: hoe stond het er met de theologische studie vóór, zeg 'n eeuw geleden, bij de aanvang van de Afscheiding? Welke wereld ging toen voor de studenten open?

In de Utrechtse Studenten-almanak van 1834 is te vinden een „Kaart van het Stichtsche Academieland", die in verband met het aangegeven thema de moeite van het bekijken waard is. Onder het doorzichtig kleed van studentikoze ironie en lichte caricaturistische vertekening zijn de trekken van het beeld, dat de student van die tijd zich van studie en studiegang vormde, duidelijk te herkennen.

In de linker bovenhoek bevindt zich het uitgangspunt: het vaderland met het gymnasium; via de Pons Rectoris bereikt men Groen-land, nog door een brede stroom gescheiden van het mysterieuze droomland, de Terra Eleusina, toegang verschaffend tot het Studieland. Wie van hier uit zich niet laat verleiden om óf rechts af te slaan naar de Velden der verzoeking, óf zich in tegengestelde richting te begeven om op de Vriendschaps-eilanden te belanden, maar recht op het doel afgaat, staat al spoedig voor de bergketen van het Mathesis-examen; 'n moeilijk over te komen bergpas, de Furca Caudina, geeft toegang tot het uitgestrekte land der vijf Faculteiten. Op weg naar de Regio Theologiae ontmoet men, na het taalgebied van

Latium en Hellas gepasseerd te zijn, de Semitioa Regio; een onderdeel van dit gebied draagt de weinig bemoedigende naam Arabia deserta; een klaarblijkelijk brede heirweg, de Via Regia, leidt dwars door Kanaan naar Jeruzalem.

Nu betreedt men dan de Regio Théologiae. 't Centrum daarvan wordt gevormd door Exegese en Dogmatiek. Maar de Exegese komt op de kaart voor als een weinig aanlokkelijk Exegese-w oud, wie het wil betreden moet eerst doorkruisen de Aristarchia Sacra en de Introductie-gewesten. Geen toegang dus tot de exegese dan onder faveur van Aristarchus, de strenge criticus, evenmin toegang tot de Schriftverklaring dan nadat men de wijdlopige „Inleidingen" doorgekropen is — 't gaat alles o v e r de Schrift, de ene belemmering na de andere wordt opgeworpen als gold het, af te houden van het studeren i n de Schrift. En in dat Exegese-woud ontspringen nu de bronnen voor de dogmatiek, op de kaart een brede rivier, met omzichtigheid te bevaren: men kan n.l. stranden op de Scylla en komt dan in 't beste geval terecht in de Regiones Nomadicae , of in 't Land der Dwaallichter; , of ook kan men met z'n schip op de Charybdis lopen en dan aanspoelen in 't gebied der Nevelen. Midden in de Dogmatiekstroom ligt een eiland met de plaatsen Heidelberg en Dordrecht — maar de versterkingen, die dit eiland moeten beschermen, zijn op de kaart aangegeven als Gedemonteerde Forten.

Zó zag men in 1834 de studie der theologie — hoe kwam men daartoe? Welke geestes-structuur, welk tijdbeeld wordt hier in kaart gebracht? Van welke tijdgeest vinden we hier de afdruk, van welk geestelijk klimaat de neerslag?

1834, het is het jaar waarin de Utrechtse professor théologiae Jodocus Heringa uitgeeft zijn: B e r i g t aangaande zeven stellingen betreffende de formulieren van eenigh e i d, waarvan de laatste drie luiden: „Wat vrome en geleerde mannen, ingevolge besluit der Dordtsche Synode in 1619 vóór hun aanstelling tot de kerkelijke bediening hebben beleden, dat zij in alles instemden met onze Symbolische boeken, moet men zóó verklaren, dat zij gehouden worden in te stemmen met al de hoofdstukken der leer (!), bizonder met die, door welker belijdenis onze gemeenten van andere Christelijke genootschappen (!) onderscheiden worden. Het formulier, voor soortgelijk geval, door de synode te 'sHage 1816 en 1831 voorgeschreven, moet zóó worden opgevat, dat zij die het onderschrijven belijden, dat onze symbolische boeken een leer voordragen, die overeenkomstig is met de boeken des O. en N, Verbonds, en daarom omhelsd moeten worden. Men moet de instelling onzer Kerk niet laken (!) volgens welke 'n samenstel der Christelijke leer voor de gemeente pleegt te worden voorgedragen naar den leiddraad van den Paltsischen Katechismus";

't is het jaar, waarin Prof. Des Amorie van der Hoeven, zijn feestrede uitsprekend bij het tweehonderdjarig bestaan van het Seminarie der Remonstrantse Broederschap, uitdrukking geeft aan zijn vurig begeren, de scheidsmuren tussen de verschillende „afdelingen der jammerlijk verdeelde Christenheid" geslecht te zien, en uitroept: „Mij blijft aan het slot mijner rede slechts de wens over, dat geen derde jubeldag voor deze Kweekschool aanlichte";

het jaar, waarin het tijdschrift, dat geacht werd theologische leiding te geven, de „Godgeleerde Bijdragen" het verband tussen de dood des Heren en onze zondenvergeving voor onoplosbaar houdt en verkondigt, dat „in de Schriften des N. Verbonds daaromtrent niets bepaalds geleerd wordt";

het jaar, waarin de Groninger Richting uitgeeft: Christel ij ke Betrachtingen, en de lezers wijs maakt, dat geloven in Jezus betekent: met verstand, hart en gemoed leven in Jezus, wijl het voornaamste in het Christendom is „de openbaring en opleiding door God in Jezus Christus ons gegeven, om ons Gode steeds gelijkvormiger. te maken";

het jaar, waarin de tweede Utrechtse professor, H. J. Royaards, uitgeeft zijn H e d e n d a a g s c h Kerkregt bij de Hervormden in Nederland, wel te onderscheiden dus van het aloude kerkrecht der gereformeerde kerken, alsof het recht in Christus' kerk genormeerd wordt door de tijd, een boek waarin de schrijver beweert, dat de Formulieren van Enigheid zijn „uit den Bijbel ontleende formulieren ter bevordering van de eenheid in geloof en zeden" en dat, na de vorderingen der godgeleerde wetenschappen sedert twee eeuwen het onredelijk zou zijn te eisen wat de Dordtse Synode van de predikanten vroeg te onderschrijven, n.l. dat al de artikelen en stukken der )eer in Belijdenis, Catechismus en Dordtse Leerregels in alles met Gods Woord overeenkomen;

het is de tijd, kortom, van het rationeel supra-naturalisme: er is een supranatureel Wezen, dat naturaliter werkt; de bizondere Openbaring is een rijk geschenk Gods, maar dat geldt ook van de rede; billijk IS het en passend, dat de Godsopenbaring onderworpen wordt aan de rede-toets. Dientengevolge worden de gereformeerde dogmata van al het „aanstotelijke" ontdaan en door zogenaamde „bijbelse voorstelling" aannemelijk gemaakt; de ergernis en dwaasheid van Christus' kruis wordt angstvallig bedekt, principiële Vraagstukken roert men niet aan: dit voert tot „kleine vitterijen en zwarigheden, welke van geen belang zijn"; het is de 'tijd van het juiste milieu — men gaat er prat op „wetenschappelijk" goed bij te zijn, maar zich tevens te wachten voor de excessen der moderne kritiek ; met dat al verdrinken de studenten in bijkomstigheden, partes formales, prolegomena, inleidingen; de latere prof. Van Oosterzee zingt een hooggestemd loflied op de derde hoogleraar, die in de dertiger jaren der vorige eeuw te Utrecht theologie doceerde: Hermannus Bouman; deze, die voor zijn rekening had Exegese van het O. en N. Testament, Hermeneutiek, Critiek en Theologia naturalis, doceerde Critiek in de geest van Griesbach, d.w.z. de tekstcritiek stelt de exegese in de schaduw, de weg wordt gebaand tot de conjecturaal-critiek, waarbij menselijk inzicht en persoonlijke smaak de tekst willekeurig wijzigen; men kent niet meer de gelovige onderwerping aan het GoddeUjk getuigenis; het Woord Gods wordt niet meer gehoord en alzo niet verstaan in de majesteit van zijn ontdekkend en kritisch vermogen, in de onverbiddelijke hoogheid van zijn eis, in de Goddelijke rijkdom van zijn vertroostingen; de theologia naturalis ontzenuwt en atrophieert de dogmatiek, door uit haar in zich op te nemen wat „de rede" uit zichzelf kan voortbrengen naar men meent; de dogmatiek biedt geen hulp meer in de geestelijke strijd, geeft geen antwoord meer op de vragen van de dag — vervreemd van het Woord, vervreemdt men van de Belijdenis, vervreemdt men in elke levenssector van de waarheid, en de preken uit de eerste decennia der 19e eeuw dragen er, , èn in Utrecht, èn door heel het land, het stempel van: natuur- en zedepreekjes. Zo preekt Ds J. W. Statius Muller over de onsterfelijkheid der dieren; Prof. Clarisse

over het ontstaan, het vallen en het nut van de regen; Ds E. Kist over het nuttig besteden van de tijd, in de winter; als het kerkgebouw van Ds Ebersbach in Amsterdam is afgebrand, houdt hij een preek over de jongeling te Naïn, en brengt deze geschiedenis rechtstreeks in verband met de kerkbrand en kerkopbouw, zó, dat hij in het eerste punt van zijn rede handelt over het geleden verlies en in het tweede punt over de gegronde hoop op herstel.

Utrecht in 1834, dat betekent ook voor wat de theologie aangaat naar schier aller schatting in die dagen: een luisterrijke naam, een glorierijk verleden, men roemt op 't groot getal studenten, op de kunde der professoren, op de vooruitgang der wetenschap, op de zegen der „verlichting";

maar één ding wordt in de „verlichte" kringen en bij de grote massa van 't volk niet meer gevonden: h e t beven voor het Woord des Heren. Liever dan dat men breekt onder Zijn wet, stelt men Hem tot in Zijn eigen huis de wet, en daarom was het, dat men de. betekenis van de Belijdenis niet meer verstond. Men gevoelde die BeUjdenis als een knellend juk, en besefte niet meer, dat ze is de gehoorzame greep van de kerk van Christus naar het Woord, de poging om het klare, doorzichtige spreken Gods in Zijn Woord te bewaren, om het te beveiligen tegen verbastering, verdraaiing, tegen allerlei „interpretatie", dat overwinningswapen van de Anti-Christ, waarmee hij zijn tienduizenden verslaat. Juist daarom was men bereid, in de dagen van haar opstelling, voor haar het leven te geven. Daarom was men bereid, de Belijdenis te ondertekenen met zijn bloed. En als nu ook in onze tijd de Hervormde Kerk weer speelt met de Belijdenis, en een „belijden" wil zonder , , Belijdenis", en de leertucht voor tien jaar verdonkeremaant, en onder zeer vele en zeer mooie woorden bedekt, dat men in de kerk een voorzichtig verdrag gesloten heeft tussen geloof en ongeloof — dan is dat een brutale aanslag op het Woord des Heren, dan is dat een openbaring van het feit, dat men de Here ook thans in wat men als kerk ziet en kerk noemt, dat is dan in Zijn eigen huis, de wet stelt.

En nu wijs ik nog eens op dat jaar: 18 3 4, het jaar der uitwerping. Eén man, maar die het brullen van de leeuw gehoord heeft, en nu profeteren moet. De wereld hoont: waar kom je mee voor de dag? Schamel begin. Tegenover de honderdduizenden Hervormden een verdwijnend kleine schare Afgescheidenen. U vraagt naar de Opleiding? Om de 14 dagen kwam uit verschillende plaatsen van de provincie Groningen een tvyintigtal mannen bij Ds de Cock aan huis. Hij onderwijst hen in de uitlegging der H. Schrift, Bijbelse en kerkgeschiedenis, Dogmatiek en Predik kunde, "t Zijn allen mannen op leeftijd. Ze hebben vereelte handen, die beter spade en sikkel, hamer en beitel kunnen hanteren dan de pen, want 't zijn allen landbouwers en handwerkslieden. Overdag moeten ze hard werken om voor hun gezin het brood te verdienen, slechts de avond en een deel van de nacht zijn voor de studie. Maar ze geloofden. Ze hoorden de goddelijke klanken en wandelden in het licht van Gods aanschijn. Ze werkten. En ze werkten biddend.

Vergelijk nu voor een ogenblik die Opleiding daar

in Groningen met die in Utrecht — kent U groter verschil? Wat een tekort, op 't eerste zien, bij hen die daar in 't Noorden bezig zijn. Wat een deficit! Kan daar wel iets van terecht komen? Kan zulk een achterstand ooit ingehaald?

De Here gaf het antwoord. Zoals Hij op het roepen van Zijn volk altijd antwoord geeft — in de Vrijmaking heeft Hij het opnieuw bewezen. Soms maakt Hij Zijn antwoord in daden duidelijk zichtbaar in verloop van maanden of jaren. Soms in de loop der geslachten. Maar Hij hoort. En komt. En helpt. Ja, eer wij roepen, zal Hij antwoorden, al zijn wij vaak traag om te verstaan. En wat wij vandaag mogen hebben in Theologie en Opleiding is mee vrucht van de genade, door de Here in 1834 aan Zijn kerk verleend.

Twee, drie der uitnemendsten heeft de Here God in korte tijd van ons weggenomen. Hij verlaat ons niet. Nooit neemt Hij iemand, nooit neemt Büj iets van ons weg, of Hij geeft er Zichzelf voor in de plaats. Wat Hij vraagt, is: erkenning. Erkenning van Zijn oneindige barmhartigheid. Van onze eigen ellende en zwakheid en hulpbehoevendheid. Als er uit de vuurlinie wegvallen, dringt Hij ons op. Hij dringrt ons in de beproeving die Hij ons zond tot vuriger gebed, groter zelfmishagen, krachtiger strijd tegen de zonde, heiliger levenswandel, trouwer arbeid, inniger liefde tot Hem en elkander, dat is: het gelovig buigen voor Hem, onze hemelse Vader, bevende voor Zijn Woord.

Zijn U en wij de mensen? Moeten wij het samen doen? Christus volbrengt Zijn kracht in onze zwakheid. Want bij de Here is geen deficit. Alle compensatie is voor Zijn kerk bij Hem te vinden. De compensatie, die Hij voor ons nodig keurt, beantwoordt voor 't ogenbUk misschien niet aan onze idealen en wensen. Best mogelijk. Maar Zijn kerk doet Hij niet te kort. Zijn slaven zet Hij op de koninklijke weg, zij wandelen in 't licht van 't Godlijk aanschijn voort, en, blijven ze horen naar de Goddelijke klanken, hun toekomst ook in deze wereld is verzekerd. De Here Zelf staat in voor Zijn kerk.

Gaan we met deze vaste geloofsovertuiging van hier: Zo God vóór ons is, wie, wat zal tegen ons zijn? En zal Hij ons, met Christus, niet alle dingen schen­-

ken?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 juni 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

TOESPRAAK bij het sluiten der lessen van het Cursusjaar 1951—’52 aan de Theol. Hogeschool door de Rector

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 juni 1952

De Reformatie | 8 Pagina's