GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Studentenalmanak 1934 - pagina 153

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Studentenalmanak 1934 - pagina 153

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

AUGUSTINUS' STUDENTENTIJD 141

aanschouwt. Zoo schijnt elk spoor van zijn Christelijke op-

voeding te zijn uitgewischt. Reeds in 372 wordt hem een

zoon geboren; aan dit kind der zonde ^) geeft hij den

naam Adeodatus, Godsgeschenk . .. Met de moeder van

zijn zoon leeft hij tot lang na zijn studententijd, dertien

jaren, in concubinaat, een verhouding, die in dien tijd ook

door de Kerk niet misprezen werd. In ieder geval kwam

er nu eenige lijn in zijn leven; immers hij bleef haar ge-

heel trouw.

Hoe stond het met zijn geestelijk leven? „In mijn bin-

nenste was een honger, gewekt door Uzelf, mijn God, die

de innerlijke spijze zijt, maar dien honger gevoelde ik niet,

maar ik was zonder verlangen naar onvergankelijke spij-

zen, niet omdat ik daarvan vol was, maar hoe lediger ik

was, des te meer stonden zij mij tegen." ^) In zijn vierde

studiejaar — hij was 19 jaren oud — komt de ommekeer.

Volgens den studiegang was aan de beurt de lectuur van

den Hortensius van Cicero. Maar niet de vorm, om welken

hij het boek las, maar de inhoud grijpt hem aan. Niet zoo-

zeer de cohortatio ad philosophiam, de opwekking tot phi-

losopheeren, op zichzelf frappeert hem; neen, veeleer het

feit, dat Cicero's redeneering zoo geheel op hemzelf van

toepassing is. ,,Alle menschen verlangen naar een gelukkig

leven", zegt Cicero; „sommigen zoeken dat in rijkdom,

anderen in bevrediging van hun eerzucht, zoo raken zij

verstrikt in hun hartstochten." Heeft Augustinus zich bij

deze woorden afgevraagd of hij het gelukkige leven, de

vita beata — waaraan hij later zulke schoone woorden zou

wijden — kende? En toen hij verder las, hoe Cicero be-

toogde, dat de zinnelijke lust den geestelijken arbeid ver-

hindert, 3) heeft hij dat toen volmondig toegestemd? Is hij

toen begonnen den honger te gevoelen, dien God in hem

gewekt had? In ieder geval moest hij het Cicero nu toe-

geven: „Qui beatam vitam vivere volet, philosophetur

oportet", „wie gelukkig wil leven, moet zich wijden aan

1) Conf. IX, 6. 2) Conf. III, 1. ») Vgl. contra Julian. Pelag. IV,

14 e.V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1934

Studentenalmanak | 226 Pagina's

Studentenalmanak 1934 - pagina 153

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1934

Studentenalmanak | 226 Pagina's