Studentenalmanak 1946 - pagina 233
ü e instrumentatie opende enkele nieuwe perspectieven. De
verschillende orkestinstrumenten werden meer solistisch aan-
gewend. De fluit b.v. fungeerde niet slechts q.q. als sopraan
der houten blaasinstrumenten, maar werd tevens solistisch
gebruikt, wanneer juist häär coloriet haar praedisponeerde
voor een bepaalde thematiek. Men vindt dit reeds bij Debus-
sy's Prélude a l'après-midi d'un faune, uit 1893.
De problematiek begint eerst bij de harmoniek, die de ac-
coorden en hun verbindingen betreft. De dissonant is het fic-
tieve monster, dat menigeen de toegang tot de moderne mu-
ziek doet mijden. De begrippen consonant en dissonant die-
nen in het volgende in muziektheoretische zin opgevat te wor-
den. Consonant zijn; primen, quarten, quinten, octaven, tert-
sen en sexten. Alle andere intervallen zijn dissonant. Sinds
het einde van de 13e eeuw heeft deze wet gegolden. Dat na
ruim vijf eeuwen enige deining zou ontstaan over deze stok-
oude theorie, behoeft waarlijk geen verwondering te wekken.
De noodzaak hiervan moet men zoeken in het doodloopen van
het tot het uiterste uitgebuite systeem van één toonaard (hetzij
in majeur of mimeur). Tot aan de wereldoorlog van '14—-'18
heeft men kans gezien bij het componeren van een stuk ge-
bruik te maken van de tonen, die één bepaalde toonaard om-
vatte. Wanneer Bach een praeludium in C majeur schreef, be-
diende hij zich in hoofdzaak van de melodische en harmonische
elementen, die de toonladder van C opleverde. Wanneer
Mozart een sonate in A schrijft, zien we m.m. hetzelfde. Bij
Chopin, Liszt en Franck komen hoe langer hoe meer elemen-
ten de muziek binnen, die erop wijzen, dat zij zich een grotere
vrijheid wensten te permitteren. Talloze alteraties (verho-
gingen en verlagingen van tonen uit de grond-toonaard)
verrijken enerzijds het harmonisch palet, maar vertroebelen
anderzijds het specifieke karakter van de grond-toonaard, de
tonica. Bovendien verzwakte men op deze wijze de kenmer-
ken der beide t'oongeslachten; maj|eur en mineur. Het is overi-
gens een reden tot verbazing, als men ziet, hoe lang deze beide
toongeslachten hebben stand gehouden, vooral in aanmerking
genomen, dat men in de middeleeuwen liefst twaalf toonge-
slachten (de zgn. kerktoonsoorten) had gekend. Een tractaat
213
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1946
Studentenalmanak | 278 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1946
Studentenalmanak | 278 Pagina's