Studentenalmanak 1960 - pagina 236
schijven openbaren allesinnemend het ooghjk ongrijpbare labyrinth
van twee eiken, die wezenloos hun droomwensen koesteren o m
zich te bevrijden van hun moeraszuigende wortels in die graf-
besmette grond en hemelhoog jubelend de zon tegemoet te zweven.
Een overjarige radio kolkt koele navrante noten langs de narcoti-
serende behangfiguurtjes, het tot een geluidloos zieleschreiend
smeekschrift louterend.
Bacteriesnel verspreidt de vrij heidsgeest zich door de kamer, de
ruimte sodomisch desolaat prijsgevend aan het satanische stof.
Zuchtend ruimt de lucht het veld voor de materie, echter heimelijk
represaillerend de kantblauwe rook verorberend. Verfschilferend
tranend valt de deur in het slot.
Bij een rustende vermoeide brandmelder ontmoeten de twee
schoenensexen elkaar. Tegemoetkomend gaan de vrolijkhoge hakjes
naar hoger sferen, dan voegen ze hun zenuwachtig staccato bij de
driestoverbruggende tred van de schrijnend schavende honger naar
begrip. Winterstintelend sprankelt de conversatie het glas van de
zieleleegte tot overlopens toe vol. Reeoogglanzend dauwstrelen
ogenstralen elkaar, zelfverloochenend elkaar een fluweelwarmte
toedelend, die Atropos niet meer in haar schik doet zijn met haar
arbeid. Onder die wakkerende warmte smelten cynici, optimisten,
huizen en trams ineen en resteren er slechts de pluimlichte zon-
tapijten waarop de geest schaduwzacht voortschreidt om tenslotte
verder te existeren in een welhaast peilloze gelukzaligheid.
Ontnuchterend wreed snij brandt het opgloeiende neonlicht de
laatste warmtekiemen uit hun ziel weg, hen weer werpend voor de
koudbloedige leeuwen van alle dag, die met veel bravoure op een
ondergraven sokkel tronen. E n de zon? D e regen en de wolken?
Die zijn ook voor hen, echter hen een spiegel voorhoudend die hun
belachelijk bestaan persifleert en ze tot Klaas Vaken maakt in een
Goddelijke comedie. Het publiek lacht om hun ongerijmdheid
met de rest van het stuk en zij wanen zich de hoofdacteurs. Het
spiegelbeeld wentelt hun ziel een halve slag om en brengt de met
vuil bezonken bodem aan de representatieve oppervlakte; en zij
zien het niet, geschouwen het als de onbezoedelde sneeuwen top
van hun tergende existentie. Staarogend gaan zij verder met het
afslijpen van hun voetstuk tot een ragdunne obelisk overblijft. De
inéénstorting verwondert nóg . . . . ! !
232
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960
Studentenalmanak | 350 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1960
Studentenalmanak | 350 Pagina's