GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1969 - pagina 91

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1969 - pagina 91

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Universiteit als bijzondere instelling voor wetenschappelijk onderwijs zie. Zulk een roeping los te maken van praktische pogingen maatschappelijke vragen op te lossen, zou van de wetenschap alleen maar loze, grote woorden maken. Omgekeerd kan het ononderbroken proces van de maatschappij-vernieuwing het zwoegen en de grote geestelijke inspanning van de wetenschapsbeoefening evenmin ontberen als de plant zijn wortel. Daarbij zou ik willen herhalen dat wetenschapsbeoefening een zwaar werk is, dat, om Edison te parafraseren, veel inspiratie vraagt, maar nog veel meer transpiratie kost. In mijn persoonlijke geval zou ik het zo kunnen stellen: door mijn studie in de biologie (en verder dan studie heb ik het ondanks grote inspanning niet gebracht) ben ik iets gewaar geworden van wat ik als een van de goddelijke opdrachten van de mens beschouw: het beheer van de wereld (en de kosmos) met zijn mede-mensen en medeschepselen (planten en dieren). Uitsluitend in het licht van deze geloofsovertuiging moet u dan ook, naast mijn docerend en wetenschappelijk werk, mijn maatschappelijke functies zien: bij de Natuurbeschermingsraad en haar natuurwetenschappelijke en faunabeschermingscommissies, bij het Europese natuurbeschermingsjaar 1970 (en wat daarop volgt), bij de Internationale Raad voor de vogelbescherming en bij het wereld natuurfonds, met hun veelzijdige facetten zoals die van de natuurbescherming, het milieubehoud, de ruilverkavelingen en de ruimtelijke bestemming. Zonder deze en andere directe maatschappelijke banden zou ik mijn taak aan een universiteit onvolledig achten en als onbevredigend ondervinden. Het is bekend, dat vrijwel iedere universitaire docent zulke taken heeft; zelfs wordt door de maatschappij (ik gebruik dit woord hier met tegenzin, want ik beschouw daaronder ook de universiteit) in zulk een toenemende mate een veelal volledig honorair beroep op hoogleraren en stafleden gedaan, dat velen daaraan thans bijna ten onder gaan, of althans daardoor bijna aan het einde van hun krachten zijn. De Vrije Universiteit gaat uit van de Vereniging voor wetenschappelijk onderwijs op gereformeerde grondslag. Laat ik daarover kort zijn, maar wel de vraag stellen, waaruit die ,,achterban", die medestanders van de Vrije Universiteit bestaan. Uit hetgeen ik hiervoor heb gezegd, zou men in dit verband al direct twee conclusies kunnen verwachten. (1) De gevoelens en de inspanningen van deze medestanders worden door mij als zeer belangrijk beschouwd. Immers, zij maken het, in de goede, bijbelse zin, gistende deel uit van de maatschappij waaruit de universiteit, en dus ook de Vrije Universiteit, voortkomt en waarop deze ,,teruggekoppeld" moet worden. (2) Deze medestanders behoren niet noodzakelijkerwijs alleen of bijna uitsluitend uit kerkelijk gereformeerden te bestaan. Integendeel, alle protestant-christelijke groeperingen — en zou het vreemd zijn in de toekomst ook aan rooms-katholieken te denken? — zouden bij het werk van de Vrije Universiteit, zoals boven omschreven, betrokken moeten kunnen worden. Merkwaardigerwijze is dat in vrijwel alle faculteiten en inter-faculteiten in feite reeds het ge-

val. De theologische faculteit maakt daarop door zijn uitsluitend verband met de gereformeerde kerken een uitzondering. Uit de geschiedenis van de Vrije Universiteit en die van de gereformeerde kerken in Nederland is deze situatie volledig te begrijpen. Toch moet het mij van het hart, dat de nog steeds grotendeels eenzijdige kerkelijke gerichtheid van de medestanders van de Vrije Universiteit en de uitsluitend kerkelijk gereformeerde binding van de theologische faculteit mij thans niet meer gezond voorkomt en dat deze historisch gegroeide situaties thans verouderd zijn en belemmerend gaan werken op de uitvoering van de taak van de Vrije Universiteit. Of het juridisch juist is of niet, het doet er niet toe: zeker is het, dat in den lande de nog steeds uitsluitend gereformeerde theologische faculteit het theologische gezicht van onze gehele universiteit bepaalt. Persoonlijk zou ik daarom een krachtig beroep op uw vergadering willen doen er naar te willen helpen streven om de predikantsopleiding aan de Vrije Universiteit ook voor anderen dan alleen gereformeerden mogelijk te maken. Daarmede zou tevens aan het zo broodnodige en gelukkig steeds groeiende onderlinge begrip van bijvoorbeeld hervormden en gereformeerden -een grote dienst zijn bewezen. Ik blijf derhalve bij mijn stelling, dat in de huidige samenleving de Vrije Universiteit niet bijzonder is en dat zij ook niet naar iets bijzonders dient te streven. Wel biedt de Vrije Universiteit aan haar docenten de bijzondere gelegenheid om openlijk van hun geloofsovertuiging blijk te geven, zowel ten overstaan van de maatschappij, als tegenover de mede-wetenschapsbeoefenaren, maar zoiets kan, waarschijnlijk dankzij het bestaan en de geschiedenis van de Vrije Universiteit, thans gelukkig even goed wanneer men aan openbare universiteiten is verbonden. Vóór alles blijft het naar mijn gevoelen noodzakelijk, dat de Vrije Universiteit, ten opzichte van zowel de actuele maatschappelijke vragen, als de aspecten van wetenschap, wetenschapsbeoefening en wetenschapsopleiding niet principieel behoudend is (dat is zij eigenlijk ook nooit geweest) ; dat zij niet terugziet of omziet naar hetgeen achter ligt, maar vooruitziet en een toekomstverwachting heeft. Daarbij denk ik niet aan toekomstverwachtingen die op menselijke prestaties zijn gericht; evenmin aan zulke die leiden naar een verabsolutering of een vergoddelijking van de maatschappij (die bovendien het gevaar van een maatschappij van onpersoonlijken in zich bergt), maar aan een toekomstverwachting die op Gods trouw is gegrond; aan een optimisme dat gelooft in God, die de gehele wereld in zijn hand houdt. Dit optimisme is niet beperkt tot het al of niet bijzondere karakter van de Vrije Universiteit, maar heeft betrekking op alle wetenschapsbeoefening en wetenschapsopleiding die zich van de beperktheid van het menselijk kennen en kunnen bewust is, aan alle universiteiten en in alle andere maatschappelijke geledingen en bij alle andere maatschappelijke taken van wetenschapsbeoefenaren (dat wil zeggen afgestudeerden van universiteiten) zowel in Nederland als daarbuiten.

13

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1969

VU-Blad | 143 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1969 - pagina 91

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1969

VU-Blad | 143 Pagina's