GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteitsblad 1971 - pagina 60

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteitsblad 1971 - pagina 60

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beknopt iaatverslag VAN DE VERENIGING VOOR WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS OP GEREFORMEERDE GRONDSLAG OVER 1970 1. Activiteiten

der

Vereniging

De overweldigende belangstelling voor de „kernvraagstukken" in 1968 en 1969 gaf aanleiding tot bezinning over de wenselijkheid ook kernvragen van andere disciplines dan theologie en natuurwetenschap voor een breder publiek aan de orde te stellen. Deze bezinning resulteerde in het besluit een tweetal open dagen te organiseren van respectievelijk de faculteit der geneeskunde en de subfaculteit van de opvoedkunde. Als tweede onderdeel van deze actie die de naam „op VU-site" mekreeg, werd besloten tot de organisatie van negentien gespreksavonden. Als uitvloeisel van de Algemene Vergadering van 1969 in Assen, werd op 14 februari 1970 in Utrecht een extra vergadering van de Vereniging gehouden. In zesendertig discussiegroepen is daar door ongeveer 950 personen levendig van gedachten gewisseld over in hoofdzaak de problematiek van de bestuurshervorming die met name door studenten aan de orde was gesteld. De „normale" Algemene Vergadering op 17 juni 1970 te Deventer werd vrijwel volledig beheerst door diepgaande discussies over het voorstel van het bestuur tot herformulering van de grondslag. Tot een beslissing te dezer zake bleek de tijd niet voldoende rijp. De standpunten liepen dermate uiteen dat het wenselijk werd geacht op provinciale ledenvergaderingen over dit essentiële onderwerp nog eens ampel van gedachten te wisselen. Ten aanzien van de herstructurering, die in Deventer door gebrek aan tijd niet ter sprake kwam, werd een overeenkomstig besluit genomen. Beide series ledenvergaderingen vonden in de herfst plaats. Met de procedure van inning der contributies door bemiddeling van de plaatselijke correspondenten moest helaas worden gebroken. De allerwegen in zwang rakende incassomethode met behulp van de acceptgirokaart wordt thans ook door de Vereniging toegepast. De resultaten die hiermede werden bereikt mochten, in weerwil van een aantal minder hoopgevende voorspellingen, over het geheel beschouwd, niet als ongunstig worden aangemerkt. In het verslagjaar was het aantal dergenen die hun jaarlijkse geldelijke steun aan de Vereniging beëindigden vrij talrijk. Naast alleszins plausibele motiveringen — waaronder financiële omstandigheden — welke tot die beslissing leidden, moest toch ook te dikwijls worden kennisgenomen van misvattingen over, en gebrek aan begrip en belangstelling voor de situatie aan de Vrije Universiteit. Zulke motiveringen werden uit de aard der zaak ernstig betreurd. Ten onrechte werd soms het verwijt gehoord als zouden deze feiten op ons weinig indruk maken. Dat moge ook blijken uit de omstandigheid dat — voorzover het niet mogelijk bleek via correspondentie tot de nodige opheldering te komen — door de buitendienst-functionarissen zoveel mogelijk is getracht een persoonlijk gesprek te voeren met personen, die als lid of contribuant bedankten bij voorbeeld omdat zij verklaarden niet met nieuwere opvattingen te kunnen meegaan. Helaas liet de bezetting van het bureau niet toe aan alle brieven en overige reacties die aandacht te schenken welke er bij een optimale personeelsformatie gaarne aan zou zijn besteed. Overigens was het verheugend te constateren dat de werving van leden, in het bijzonder onder hen die aan de Vrije Universiteit afstudeerden, een gunstig verloop had. In het bestek van dit verslag mag de verdediging van een opmerkelijk proefschrift niet onvermeld blijven. Op 6 februari 1970 promoveerde tot doctor in de sociale wetenschappen de heer J. van der Zouwen te Nigtevecht op de dissertatie: „De gereformeerden en de Vrije Universiteit".

Over het voorontwerp is door de bewindsman intensief overleg gegepleegd met de zogenoemde bijzondere instellingen. Met name op aandrang van onze zijde zijn zodanige waarborgen in het — inmiddels tot wet verheven — wetsontwerp ingebouwd, dat ruimte blijft voor een van het systeem der wet afwijkende regeling indien deze door de eigen aard, het bijzondere karakter der instelling, wordt geëist. De wet is in het verslagjaar nog niet in werking getreden; hiervoor dienen de nodige uitvoeringsvoorschriften gereed te zijn, hetgeen in 1970 nog niet het geval was. Bezien vanuit de Vereniging is het meest ingrijpende punt de ontkoppeling van het bestuur der Vereniging en het bestuur der Universiteit. De statuten van onze Vereniging dragen het bestuur van Universiteit en Vereniging op aan één bestuurscollege, het college van directeuren, zij het dat directeuren in de vervulling van hun taak voor een aantal, in het reglement voor de Universiteit genoemde, zaken afhankelijk zijn van de medewerking van het college van curatoren, dat in het bijzonder belast is met de zorg voor en het toezicht op het onderwijs en het onderzoek. De problemen waarmede een universiteitsbestuur te maken heeft, zijn echter de laatste jaren zozeer in omvang en complexiteit toegenomen, dat dit de volledige inzet van een aantal beroepsbestuurders vergt; een bestuurscollege waarvan de leden slechts hun vrije tijd ter beschikking kunnen stellen van de Universiteit, is niet langer bij machte de uit zijn taak voortvloeiende verantwoordelijkheid te dragen. Hoewel sedert een aantal jaren één van de leden van het bestuur zijn bestuursfunctie reeds voltijds uitoefent, is daarmede toch geen toereikende oplossing gegeven. Nog afgezien van vragen van democratisering of inspraak was in deze situatie dan ook reeds een aanleiding gelegen het vraagstuk van de bestuurstaak en -formatie onder ogen te zien. Op zich zou die oplossing uiteraard niet als vanzelfsprekend gepaard behoeven te gaan met een scheiding tussen het bestuur van de Vereniging en van de Universiteit. Nu evenwel in de wet universitaire bestuurshervorming wordt uitgegaan van de gedachte dat een universiteit onder een eigen bestuur staat — en die regel volgens de bepalingen van de wet ook heeft te gelden voor de Vereniging, tenzij de eigen aard der Vrije Universiteit zich daartegen zou verzetten — is het voor de hand liggend bij de benadering van de bestuursproblematiek van dit uitgangspunt uit te gaan, mede in aanmerking genomen dat het ook minder gewenst is dat de structuur van de Vrije Universiteit van die der andere instellingen afwijkt indien daarvoor geen goede grond aanwezig is. Het komt ons voor dat het eigen karakter van onze Vereniging en Universiteit zich op zichzelf niet tegen een reorganisatie op deze basis behoeft te verzetten, mits in de statuten waarborgen worden geschapen voor een zodanige invloed van de Vereniging op het bestuur der Universiteit, dat het eigen, reformatorische karakter der universiteit gehandhaafd blijft. Zoals reeds opgemerkt, is in 1970 met de voorbereiding van de invoering van een nieuwe bestuursvorm een aanvang gemaakt. Mede naar aanleiding van de uitkomsten van de door de zgn. „Stuurgroep" gehouden opiniepeiling werd besloten een voorlopige universiteitsraad in het leven te roepen, bestaande uit 40 leden, te weten 8 docenten, 8 leden van de wetenschappelijke staf, 8 leden van de technisch-administratieve staf, 8 studenten en 8 leden der Vereniging. Voor deze raad werd eind 1970 een verkiezing gehouden waaraan helaas door de studenten niet is deelgenomen; de Verenigingsleden werden door ons aangewezen. De raad heeft in eerste aanleg tot taak een nieuw bestuursreglement voor de Vrije Universiteit te ontwerpen. Daarbij zal uiteraard ook de onderlinge relatie Vereniging-Universiteit niet buiten beschouwing kunnen blijven, al was het slechts, omdat de bestuursstructuur voor de Universiteit in de statuten verankerd ligt. 3. Besturende

2.

Bestuurshervorming

Begin 1970 kondigde de Minister van Onderwijs en Wetenschappen de indiening aan van een wetsontwerp tot herziening van de universitaire bestuursstructuur. Bij de ook aan de Vrije Universiteit op dit punt in gang zijnde ontwikkelingen werd in het voorgaande jaarverslag reeds stilgestaan. VU-BLAD

colleges

Op 3 september 1970 overleed mr. H. Bos Kzn., erelid van het college van directeuren, in de leeftijd van 89 jaar. Sinds 1917 heeft de heer Bos vele jaren deel uitgemaakt van het college van directeuren. Met zijn onvermoeibare werklust en onbaatzuchtige inzet voor de belangen van onze Universiteit heeft hij ons in bijzondere mate aan zijn nagedachtenis verplicht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1971

VU-Blad | 101 Pagina's

Vrije Universiteitsblad 1971 - pagina 60

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1971

VU-Blad | 101 Pagina's