GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1972 - pagina 494

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1972 - pagina 494

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met prof. dr. J. Lever (biologie, algemene en experimentele dierkunde), prof. dr. J. Oort (algemene en experimentele pathologie) en dr. H. A. Brouwer (hoofd centraal laboratorium voor experimentele geneeskunde) had vu-magazine het volgende gesprek: Prof. Oort, een van de redenen waarom men proeven doet op dieren is hef antwoord krijgen op wetenschappelijke vragen. Kunt u globaal aangeven hoe die vragen er wat u betreft uitzien ? Kunt u die vragen zonder dierproeven niet beantwoorden? Prof. Oort: Als een onderzoeker zonder dierproef zou kunnen, dan zou hij het doen. U moet zich realiseren dat hij probeert de vragen zo eenvoudig mogelijk te houden. Een dier is, net als een mens, een zeer complex georganiseerd geheel. Een dierproef is vaak een heel gecompliceerd model. Als je bijvoorbeeld de invloed van antistoffen op bacteriën zou willen nagaan, dan kun je voor het oplossen van bepaalde vragen serum nemen waarin de antistoffen zitten, die met de bacteriën in een buisje voegen en kijken hoe die Inwerking is. Daar kun je ook cellen, afkomstig van een proefdier bij betrekken. Als je echter wilt weten: hoe gaat d.at nu precies in het organisme, dan heb je het hele organisme nodig. Zo kunnen we bij hogere proefdieren terechtkomen, ook bij proefdieren waaraan we affectief gebonden zijn, een hond of een aap. Dergelijke experimenten benaderen namelijk de werkelijkheid zoveel mogelijk. Bij veel van de proeven neemt het hogere proefdier de plaats in van de mens. Veel van de experimenten voor de geneeskunde zouden we, om een juist antwoord te krijgen, aan mensen willen doen, maar daarvan kan natuurlijk geen sprake zijn. Dr. Brouwer: Wat ons laboratorium betreft, hebben we te maken met een duidelijk doelgerichte probleemstelling. Het doel wordt gedicteerd door de problemen die in de kliniek zijn gerezen en hangt dus duidelijk samen met de geneeskunst. Een voorbeeld: voor de afdeling Revalidatie imiteren we bij proefdieren verschillende situaties van invalide mensen. Het doel is een bepaald type prothese te ontwikkelen dat de mensen helpt. Hier is dus sprake van een klinische vraagstelling.

Prof. dr. J. Lever en dr. H. A. Brouwer

het virus van proefdier op proefdier over moeten enten om het in leven te houden. Over het algemeen zal de onderzoeker, gedeeltelijk om economische redenen, maar ook vanwege de eenvoud, het dier-experiment verlaten zo gauw dat mogelijk Is. Prof. Lever, u doet dierproeven om andere dan medische redenen. Wat is uw wetenschappelijke vraag? Prof. Lever: Wanneer ik als bloloog aan dierproeven denk, dan denk ik niet uitsluitend aan proeven waarbij dieren worden geopereerd of ingespoten. We kennen tal van experimenten waarbij het dier geen schade ondervindt. Het nagaan van het gedrag van dieren bijvoorbeeld, beslaat een groot veld van onderzoek. Iets dergelijks geldt voor de experimenten die op het terrein van de ecologie liggen waarbij de relatie van het dier tot zijn milieu wordt bestudeerd. Er wordt bijvoorbeeld bekeken hoe dieren zich door een bepaald milieu bewegen; daarvoor moetje dieren merken. Dat is ook een vorm van experimenteren met dieren, zonder dat ze er schade van ondervinden.

Komt het ook wel voor dat proeven, die vroeger op dieren moesten worden gedaan, dank zij de voortgang van de techniek nu anders kunnen worden gedaan?

U vindt het net als prof. Oort, niet zo zinvol om een strak onderscheid te maken tussen fundamenteel en toegepast onderzoek. Toch heb ik de indruk dat het onderzoek van de bioloog een meer fundamenteel karakter draagt dan dat van de medicus. Is dat zo?

Prof. Oort: Ja. Dat geldt met name voor veel virologisch onderzoek. Het instandhouden van bepaalde virus-soorten wordt voor een belangrijk gedeelte in weefselkweek gedaan. Vroeger zou men daarvoor

Prof. Lever: Dit is inderdaad dikwijls het geval. Maar ook blijkt in veel gevallen dat het fundamentele onderzoek relaties heeft met praktisch maatschappelijke vraagstukken. Ik zal met een voorbeeld proberen te ver-

26

duidelijken hoe dat kan liggen. We hebben in ons laboratorium een buitengewoon grote kweek van zoetwaterslakken. Talrijke medewerkers en studenten zijn bezig aan fundamenteel wetenschappelijk onderzoek over deze dieren. Er wordt bijvoorbeeld nagegaan of er - en zo ja, waar - in het centrale zenuwstelsel van die dieren bepaalde cellen voorkomen die hormonen produceren. Om dit soort vragen te kunnen beantwoorden moet men gaan opereren. Maar eerst moest een narcotiseringsmethode ontHonden van het fysiologisch laboratorium in hun buiten-verblijf.

WÊÊSÊt WÊ^ÊÊ

«W»*™»

^^^MW

'

• i • • , iHi m • • • • •

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1972

VU-Magazine | 570 Pagina's

VU Magazine 1972 - pagina 494

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1972

VU-Magazine | 570 Pagina's