GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1976 - pagina 61

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1976 - pagina 61

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

1^ magadne 15

ons bezighoudt zit in de verhouding tussen welvaart en armoede, of eigenlijk tussen welvarende en arme mensen. In Colombia, maar ook elders, is dat verschil zo groot, dat het weinig vruchtbaar is om te spreken van de „gemiddelde Colombiaan". Een aanzienlijk deel van de bevolking heeft minder dan een minimumbestaan: in de eerste levensbehoeften wordt onvoldoende voorzien. Een klein deel doet in welvaart niet onder voor de top van Nederland. Ik geloof dat het voor ons „bijna vanzelfsprekend is geworden", dat de staat zulke schrijnende sociale en economische verschillen probeert te verkleinen. In Colombia (en wereldwijd) geldt dat niét. Het(staats-) pompje werkt andersom: de rijken worden steeds rijker en de armen worden (relatief en soms zelfs absoluut) steeds armer. Dit tweede punt geeft eigenlijk de aanzet voor het antwoord dat ik zou willen geven op de eerste vraag van ir. Batelaan. Ik kan niet spreken over wat de „gemiddelde Colombiaan" wenst. Het ging ons om de vraag, wat de resultaten waren van onze Nederlandse projekten en bedrijven in Colombia voor de grote groep mensen, die zelfs de voorziening in eerste levensbehoeften ontberen. We hebben geprobeerd dat na te gaan op verzoek van een aantal Colombianen, die vonden dat hun land de „westerse" manier van welvaartsbevordering niet klakkeloos moest volgen, als dat betekende dat zovelen in hun land niet in de vruchten daarvan deelden. Wat ik lees uit de vragen is, dat ir. Batelaan eigenlijk wil zeggen dat die manier van welvaartsbevordering nog zo gek niet is als je „vooruit" wilt. Ik denk dat hij het wel met mij eens zal zijn, dat je dan stilzwijgend vooronderstelt dat er tenminste een overheid is, die de erg ongelijke uitkomsten van het marktmechanisme corrigeert. Nu heeft het geen zin om te doen alsof aan die voorwaarden in het geval van Colombia is voldaan. (Hoe dat komt en of het kan/zal veranderen is een ander en langer verhaal). In zo'n land geldt nog sterker dan in landen waar wel een corrigerende overheid bestaat, dat de manier waarop je de koek bakt niet los te denken is van de verdeling van die koek — ook al hebben veel economen lang gedaan alsof dat twee aparte vragen waren. Dat die

vragen wel degelijk samenhangen heeft belangrijke gevolgen. Laat ik proberen dat met het voorbeeld dat ir. Batelaan oppakt, duidelijk te maken. Ik „heb niets" tegen moderne kunstvezelbedrijven als een middel tot welvaartsbevordering, als ik erover praat los van een concrete situatie. Maar als ik moet vaststellen dat dit een vorm van „economische ontwikkeling" is die in een concrete situatie leidt tot niet meer corrigeerbare economische en sociale verschillen tussen groepen mensen, dan heb ik wel bezwaren. Het is „levenslang" onmogelijk om iedere arme Colombiaan te werk te stellen in een bedrijf als Enka de Colombia. Dat is de makro-economische werkelijkheid. Ga je toch, in die situatie en op die manier, de koek groter maken, dan bak je een stuk sociale ongelijkheid in dat zo bitter is, dat ik vind dat we een ander recept moeten zoeken (ook al hoeft niemand van ons te lijden onder de uitkomsten van het huidige proces, voorzover dat in Colombia plaatsvindt). Ik heb deze lange aanloop nodig om duidelijk te maken dat voor mij de werkelijke vragen achter de gestelde vragen liggen. Op die vragen wil ik nog kort in gaan. Ik ben het eens met de stellingen dat buitenlandse handel ook voor Colombia nodig en tenminste nuttig is (no. 2), dat industriële produktie normaal landbouwontwikkeling begeleidt (no. 3), Het is waar dat een exporterend textielland (per definitie!) bedrijven heeft die internationaal kunnen concurreren (no. 4). Daling van export door toegenomen lokale productie is een verondersteld verband; er zijn vele andere redenen te bedenken (en in dit geval van toepassing). Of je dan kunstvezelprodukten moet gaan maken is opnieuw een vraag, die alleen vanuit het gezichtspunt van (hogere) produktie moet worden beantwoord (no. 5). De volgende vraag (no. 6) is moeilijk, omdat het antwoord samenhangt met je filosofie omtrent de rechtvaardigheid van inkomensverschillen — en dat betekent in arme landen het recht op overlevingskansen voor de arme groepen. We weten allemaal dat twee keer zoveel verdienen als een ander, niet gebaseerd is op twee keer zo hard werken als die ander. En al zou dat wel zo zijn, is dan de intensiteit van ons werk in (loon)arbeid de beste basis voor een „rechtvaardige" inko-

mensverdeling? Op de laatste vraag (no. 7) weet ik het antwoord niet. Wel wil ik nog één ding kwijt. Een psalmdichter heeft gezien dat onze God de mens naar Zijn evenbeeld geschapen heeft, hem bijna goddelijk heeft gemaakt. Van alles wat ik van de grote econoom Tinbergen geleerd heb, heeft dit de meest diepe indruk op me gemaakt: voor het eerst in de wereldgeschiedenis produceren we samen als mensen op aarde genoeg om ieder van ons een mens-waardig (Gods-evenbeeldig) bestaan te verschaffen — als het beter verdeeld wordt. Ik geloof dat het geboden is om te proberen als westerlingen veel van onze ideeën over ontwikkeling op de helling te zetten. G.J-van Apeldoorn

Rectificatie In de dagboeknotities uit Nairobi van prof. dr. D.C. Mulder zijn nogal wat drukfouten binnengeslopen, gevolg van de haast die moest worden gemaakt om de notities nog in het januan-nummer opgenomen te krijgen. De meeste fouten zal de lezer zelf hebbenkunnen verbeteren, maar twee kunnen misverstanden wekken en worden hierbij hersteld. Zondag(23 nov.), vijfde regel, lees: en een toespraakje van de bisschop van Kerala, PaulosGregorios, vroegeralom tegenwoordig in de oecumenische beweging onder de naam Paul Verghese. Dinsdag (2 dec. 1975), tiende regel, lees: die gehoord had dat er op de DFl-conferenties interreligieuze erediensten zouden gehouden zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's

VU Magazine 1976 - pagina 61

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's