GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1982 - pagina 155

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1982 - pagina 155

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

uitstrevende denkbeelden over homofilie („De geachte afgevaardigde wete, dat het kwaad waarop ik doel—ik kan hier de zaak niet openlijk bespreken — de zonde is, waarom door God eens steden in een zoutdal veranderd zijn"), en het herstellen van de „natuurlijke organieke verhouding" tussen werkgever en werknemer. Een Wet-Ongelijke Behandeling, zou je kunnen zeggen. Deze stellingneming in 1902 werd Kuyper 3 februari alsnog in „dank" afgenomen. VU-studenten legden een krans bij zijn portret in het kader van een kuiturele manifestatie. De studenten wilden waarschuwen tegen een herhaling van de geschiedenis en legden Kuyper daarom in de mond: „Hoe aktueel, in 1902 was ik al anti-homoseksueel". De korte plechtigheid werd afgesloten met een tot strijdlied omgetoverd gezang: „ Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt dehomostrijd".

„Lang! Lang!" Niet anti-homoseksueel is naar eigen zeggen drs. K. de Jong Ozn. In een VU-zaal op 19 februari spreekt hij voor een weinig talrijk publiek over de toekomst van het christelijk onderwijs. De Jong is sinds januari voorzitter van de Unie School en Evangelie. Hij schaarde zich achter de mening van de Besturenraad Protestants Christelijk Onderwijs. De kwestie-„homofielen" laat hij buiten beschouwing, maar de eerste de beste vragensteller snijdt het onderwerp wél aan. ,,U zegt dat wie als onderwijskracht bij het christelijk onderwijs solliciteert bewust moet kiezen voor het christelijk onderwijs. Hoe denkt u in dit verband over de anti-diskriminatiewet?" De Jong heeft twee mogelijkheden: „Ik kan een lang en een kort verhaal hierover houden. Wat wilt u?" Die keus is voor de zaal niet moeilijk: ,,Lang, lang! "wordt her en der geroepen. Toch wil De Jong het liever zo kort mogelijk houden, al gebiedt zijn eerlijkheid hem de vraag niet uit de weg te gaan. ,,De mening van de Unie is als volgt. Wij ondersteunen in de eerste plaats de grondgedachte van de wet die uitvoering geeft aan het eerste artikel van de' nieuwe grondwet: diskriminatie op grond van staat, geslacht of gesteldheid is uit den boze. Da's één. Het tweede punt is: wij vinden dat binnen het christelijk onderwijs daarover op verdraagzame wijze moet kunnen worden gediskussieerd. En met name op zo'n manier dat mensen die het betreft, door deze zaak niet getroffen worden en onzeker gemaakt. Zij moeten zich veilig voelen en een sfeer gewaarworden waarin zij veilig daarover kunnen diskussiëren. Met andere woorden: als op een bepaalde school in een diskussie daarover iemand zegt: „Jullie wisten het misschien niet, maar ik ben homofiel en ik heb een homofiele relatie" mag hij niet het gevoel krijgen dat hij dat niet kan zeggen en onzeker gemaakt wordt over wat met hem gaat gebeuren, 't Moet net andersom zijn: hij moet het gevoel hebben dat hij in zo'n situatie rustig daarover vertellen kan op een open en eerlijke manier, ook al wordt over verschillende dingen niet precies eender gedacht. Want, ook binnen het christelijk onderwijs wordt niet eender gedacht over hetgeen de bijbel zegt van ongehuwd samenwonenden en praktizerende homofielen. Teksten worden verschillend uitgelegd. Wij vinden dat daarover veilig en verdraagzaam gediskussieerd moet worden. Het derde punt: van de wet zelf moet worden gezegd dat hij niet zo best in elkaar zit. Er zijn heel wat misverstanden gerezen over allerlei verklaringen in 140

de publiciteit. Ik moet eerlijk zeggen: dat is een foutieve inschatting van ons geweest. Onze eerste twee punten, die het belangrijkst zijn, hebben we niet in de publiciteit gebracht maar wel punt drie: wij vinden de wet niet zo best. Als je dat zegt, denken veel mensen datje die eerste twee punten niet hebt. Maar toch: die wet is écht niet zo goed. Zo laat prof. A. M. Donner, een bekend staatsrechtgeleerde en autoriteit op dit gebied, heel weinig van de wet heel. Het is een mentaliteitswet, zegt hij, men probeert een mentaliteit te bereiken door overheidsverboden. Als je niet oppast, zitten er reusachtige mazen in zo'n wet, iedereen kan er onderuit op grond van de uitzonderingsbepalingen. Meteen wetzónderdie uitzonderingen valt echter niet te leven, dat wordt te nauw. Er zijn daarnaast juridische bezwaren, maar ook bezwaren van groepen, vooral van feministische zijde, diede wet niet ver genoeg vinden gaan. Er zal nog veel diskussie over de wet zijn. Het is de vraag of hij er ooit komt," zo besluit De Jong zijn verhaal.

„Oh fundamentalisten..." Heel wat voller, stampvol zelfs, zit de VU-aula op 15 februari. De juridische fakulteitsvereniging QBD organiseert een forum over het voorontwerp. De Universiteitsraadzaal blijkt al spoedig te klein en te elfder ure kan nog worden uitgeweken naarde veel grotere aula, waar 1.400 mensen, vooral jongeren, plaatsnemen. Mensen zitten op muurtjes, op de grond en zelfs op de galerij, sinds mensenheugenis niet meer gebruikt. Enkelen moeten buiten blijven: geen plaats meer. Andere forums, zoals over kernbewapening, om nog maar te zwijgen van de povere belangstelling voor een forum over nivellering van VU-salarissen, moesten het met minder interesse doen. Enkele spandoeken met onaardige tekst over Meindert Leerling halen de ingang niet: de ordebewakers vinden dat dat niet mag. Wél toegelaten wordt de tekst „Oh fundamentalisten als jullie toch eens wisten". Naast M. Leerling (fraktievoorzitter RPF) zitten in het forum: prof. dr. W. H. Velema (ethikus te Apeldoorn), mevrouw J. G. Kraaijeveld-Wouters (de eerste ondertekenaar van het voorontwerp), mevr. M. B. C. Beckers-De Bruyn (fraktievoorzitster PPR) en mr. K. J. Matze (lid van de Besturenraad van het prot. chr. onderwijs). Prof. mr. E. H. J. Schrage, die Romeins Recht aan de VU onderwijst, zit het forum voor. Voor elk van de deelnemers is „een prikkelend vraagje" bedacht. De eerste beurt krijgt mevrouw Kraaijeveld. De voorzitter: „Op bladzij 46 van de Memorie van Toelichting staat dat de regering „effektief het onderscheid tussen man en vrouw wil bestrijden"... (stilte, dan aanzwellend gelach en applaus). Het gaat er echter vooral om de emancipatie van minderheidsgroepen te bevorderen. Dat blijkt uit tenminste drie punten: ten eerste de ontheffingen die gelden voor bepaalde groepen als COC, Divortium en VIDO, de beweging voor vrouwen in de overgang. Ten tweede de redengeving het onderwijs in het voorontwerp te betrekken. U schrijft op pagina 75 van de Memorie van Toelichting: „Aangezien het emancipatieproces er ten zeerste bij gebaat is wanneer in het onderwijs reeds aandacht wordt geschonken aan het doorbreken van traditionele waarderingen en rolpatronen..." en ten derde schrijft u bij de redengeving van de mogelijke bemiddeling door de kommissie op VU-Magazine1

: biz. 93 van de Memorie van Toelichting: „ Voordat het : beginsel van gelijke behandeling in de praktijk verwe: zenlijkt zal zijn, zal zich een belangrijk proces van : gedrags- en mentaliteitsverandering moeten voltrek\ken." ; De vraag aan uw adres is: ging u met een wetgeving ; die erop gericht is mentaliteitsverandering tot stand • te brengen en traditionele waarderingen om zeep te '. helpen, niet de perken van wat een normale wetgever : mag, te buiten?" ' Mevrouw Kraaijeveld legt uit waarom het in het voor: ontwerp gaat: het bereiken van een algemene erken'. ning van de gelijkwaardigheid van mensen in de : samenleving. Mevrouw Kraaijeveld: „Het is op be: paalde wijze een mentaliteitsbevorderende wet. Anti; diskriminatiewetgeving kennen we nog niet zoveel, • ook in de uitwerking niet. Hier is er dan een voorbeeld • van. Het gaat om het fundamentele gegeven van de : fundamentele gelijkwaardigheid van mensen, on: geacht hun geslacht, man- of vrouwzijn, ongeacht : het feit of zij gehuwd zijn of niet. Dat is in een aantal : gevallen geheel geen aanleiding om mensen ver; schillend te behandelen. Soms wel, maar dan moet : dat aangegeven worden. En hetzelfde moet gezegd ; worden van mensen met een homofiele of een hetero; seksuele geaardheid, hier toegespitst op het begrip • homofilie. Dus een fundamenteel mensenrecht. : Langzaam maar zeker in véle verdragen vastgelegd, ; VN-verdragen, Europese richtlijnen, Europees So; ciaal Handvest, uitgewerkt in gewone wetgeving, nu ; óók neergelegd in onze grondwet. De overheid heeft '• daarom de opdracht diskriminatieloze wetten te ma'. ken. De burgers hebben daarnaast het recht een : beroep te doen op hun grondrecht. Déze wet regelt : het onderlinge verkeer van burgers voor wat het niet; diskriminatiebeginsel betreft", aldus mevrouw ; Kraaijeveld.

De „bevoegde gezagen" Mevrouw Beckers, de tweede spreekster, is niet ontevreden met het voorontwerp, maar plaatst wel een kanttekening: „Ik heb enige moeite met het kriterium homofilie. Ik vind dat dat er teveel wordt uitgelicht en ik zou zelf meer voelen voor een wat algemenere term, bijvoorbeeld „relationelegerichtheid" of,,voorkeur". Waarom die homofilie? Ik zou bovendien liever zeggen, het beestje bij de naam noemend, „homoseksualiteit". Waarom die er zo uitlichten? Waarom moet bij voorbeeld transseksualiteit, dat zou denk ik zonder veel moeite in het wetsontwerp meegenomen kunnen worden, er buiten vallen?" Mevrouw Beckers is tégen een uitzonderingsbepaling (naast de vele die er al zijn) voor het bijzonder onderwijs en andere levensbeschouwelijke aktiviteiten: „Men neemt daarin toch voor een deel publieke verantwoordelijkheid op zich waar de overheid dan niets over zou mogen zeggen."

,,Bevoegde gezagen?" De onderwijsvrijheid in ons land leidt zelfs tot een meervoud dat volgens Van Dale niet bestaat. En zo hoort het ook, vervolgde de heer Matze. Hij zelf heeft moeite met het woord „houding" zoals zijn „kollega" De Jong van de Unie School en Evangelie het gebruikt. Matze: „Wat moet ik onder „houding" verstaan? Hoe de man aan tafel zit tijdens het sollicitatiegesprek? Of die zich behoorlijk of niet behoorlijk gedraagt? Of die vóór de voorzitter of achter de voorzitter de deur uitgaat? Ik weet het allemaal niet. Ik dacht ook dat ik, wanneer het om die houding gaat, op die vraag geen antwoord kan geven. Het gaat erom dat „de bevoegde gezagen", de benoemende instantie zich ervan moet vergewissen of de betrokkene die in de school wordt gehaald, mede de verantwoordelijkheid gaat dragen voor de verzorging van onderwijs en opvoeding konform grondslag : en doelstelling, of de betrokkene opvattingen heeft die daarmee verenigbaar zijn. Wanneer blijkt dat die opvattingen niet stroken met ; grondslag en doelstelling, dan is het in 't verleden zo • geweest en zal het ook in de toekomst zo moeten '. blijven dat een schoolbestuur op die grond deze ! sollicitant niet hoeft te benoemen, niet moet kunnen ; benoemen." Als het samenwonen of homofiel zijn op zich geen ; voldoende grond voor afwijzing meer vormt, zullen ; tijdens een sollicitatiegesprek de opvattingen van de ; betrokkene, ook over deze punten, nog strenger | getoetst moeten worden aan de levensbeschouwelij- i ke grondslag en de doelstelling van de statuten, aldus '. mr. Matze.

De bedoeling van seks Tijdens de toespraak van professor Velema wordt het : spandoek „Oh fundamentalisten..." nog eens extra ; in de hoogte gestoken. Overigens blijkt Velema ook ; enkele medestanders in de zaal te hebben. ; De voorzitter: „U hebt in het NRC-Handelsblad stel- • ling genomen tegen dit voorontwerp. U schrijft daar: '• „Het voorontwerp stelt: homoseksualiteit en hetero- '. seksualiteit zijn gelijkwaardige alternatieven. Vanuit '. de christelijke ethiek werd dit standpunt tot voor : twintig jaar vrijwel eenstemmig afgewezen." ; U suggereert met het gebruik van het woord ,,niet- ; gelijkwaardig" dat de één meerder-, de ander min- ; derwaardig is. Kunt u ons uitleggen waarom naar uw •

De heer Matze voorziet geen schokkende veranderingen bij invoering van de wet: „Er zal, wanneer het voorontwerp Wet wordt, niets veranderen, in die zin dat 't van huis uit altijd al een opdracht, maar ook een gebruik van de bevoegde gezagen is, krachtens de statuten, dat men met de benoeming van onderwijsgevenden in een sollicitatiegesprek naar voren brengt of de betrokkene opvattingen heeft die stroken, verenigbaar zijn met de levensbeschouwelijke opvattingen zoals die in grondslag en doelstellingen van de statuten naar voren komen." 11(1982)4(april)

141

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1982

VU-Magazine | 484 Pagina's

VU Magazine 1982 - pagina 155

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1982

VU-Magazine | 484 Pagina's