GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 416

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 416

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

zich aaneensluiten hebben eigen rechten en verantwoordelijkheden waar het gaat om de eerbiediging en de realisering van grondrechten. " Een beroep op de grondwettelijk gegarandeerde godsdienstvrijheid komt niet slechts de individuele lidmaten, maar ook de kerkgenootschappen als zodanig toe, legde Hirsch Ballin uit. Vandaar was de stap naar de subsidieverstrekking door de overheid al gauw gemaakt: "Heel vaak zijn activiteiten van deze maatschappelijke verbanden ook vervlochten met activiteiten en financiële steun van de kant van de overheid. De maatschappelijke verbanden kunnen die overheidssteun niet meer missen, maar het omgekeerde is ook waar: ons hele sociale stelsel (met inbegrip van onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijk werk), de hele verzorgingsstructuur van onze sociale rechtsstaat is gebouwd op het functioneren van maatschappelijke verbanden. Dat de zaken er zo voorstaan heeft ook gevolgen voor de problematiek waarmee onze commissie zich bezig moet houden: de geestelijke verzorging is voor een deel ingebed in een van overheidswege ondersteunde verzorgingsstructuur. Dat geldt voor de gezondheidszorg, bejaardenzorg en maatschappelijke werk, en in een heel pregnante vorm voor de krijgsmacht en de penitentiaire instellingen", aldus Hirsch Ballin.

E

én van de opmerkelijke aspecten van de installatierede van Hirsch Ballin is de manier waarop geprobeerd wordt de overheidssteun voor kerkgenootschappen te legitimeren. Het abstracte verhaal over het belang van maatschappelijke verbanden dient om de rechtspositie van de kerken op te krikken. Maar het verwijt van kamerleden als Wiebenga en Dales is nu net dat de kerkgenootschappen in feite al meer gegeven wordt dan waarop zij op grond van hun status als particuliere verenigingen recht hebben. De vraag dringt zich dan ook op of de tekst van Hirsch Ballin niet getuigt van een zekere onvrede bij de kerkgenootschappen, die er na vele decennia van bevoorrechting maar net aan kunnen wennen hun eigen plaats in de samenleving te erkennen. Door de verpakking heen klinkt in de toespraak van Hirsch Ballin de roep om een overheid die de geborgenheid die 'maatschappelijke verbanden' in eigen kring te bieden hebben, van hogerhand sanctioneert én tegelijk mogelijk maakt. Wat hier verkondigd wordt is een wat academischer vorm dezelfde filosofie van de zelfredzaamheid-onder-de-paraplu-van-vadertje-Staat, die minister Brinkman pleegt uit te dragen: Eerst voor elkaar zorgen, en pas als dat niet lukt overheidssteun ontvangen. Het brutale van de filosofie van de maatschappelijke verbanden is niet alleen dat de kerken al over een bevoorrechte positie beschikken, maar vooral ook dat op geen enkele wijze wordt duidelijk gemaakt waarom

366

in een tijd van bezuinigingen en dus van afbraak van tal van maatschappelijke verbanden, net deze ene organisatievorm wel de steun van de overheid behoeft. Dit wat betreft de bezwaren die er tegen het verhaal van Hirsch Ballin zijn aan te voeren. Het zou natuurlijk tekortdoen aan de feitelijke positie van de kerken om met deze opmerkingen te volstaan. Behalve een principiële onderbouwing van het recht van kerken om bij de overheid om steun te mogen aankloppen, geeft Hirsch Ballin ook een aanwijzing op welke terreinen de overheid precies de voorwaarden moet scheppen voor het functioneren van de kerken. Hierbij loopt hij in de pas met een onderscheid dat ICO-secretaris Van Spaendonck eens in een artikel heeft gemaakt tussen directe en indirecte subsidiëring. Het eerste komt in het geval van de kerken in Nederland eigenlijk nauwelijks meer voor. Het laatste, het gebruik van algemene subsidieregelingen door kerken, is wat door Hirsch Ballin wordt bepleit. Een voorbeeld is het gebruik dat kerken kunnen maken van de Wet op de Monumentenzorg, wanneer hun gebouwen ter behoud van hun historische waarde in het algemeen belang investeringen vereisen. Maar ook al veel langer slepende kwesties als de geestelijke verzorging in strafgevangenissen en binnen de krijgsmacht, liggen op het terrein van de commissie.

E

r zijn op het moment twee kwesties op het gebied van de relatie tussen kerk en staat die de gemoederen van de tegenstanders van overheidssubsidie in beweging houden. Dat is allereerst de instelling van de commissie-Hirsch Ballin. Voorts is er de door minister Brinkman aangekondigde steunregeling voor minderheden. Gebedsruimten die ook gebruikt kunnen worden als sociaal-culturele ruimten kunnen volgens deze regeling mede door het rijk bekostigd worden. In beide kwesties is duide-

lijk de hand van het CDA voelbaar. Maar de inbreng van die partij wordt op kabinetsniveau niet gehinderd door een eensgezind verzet van de W D . Hoe dapper Wiebenga ook mag klinken, zijn partj is verdeeld over de kwestie van de steunverlening aan de kerken, zoals Diepenhorst vergenoegd vaststelt. De ongelukkige woorden van Nijpels over subsidies voor moskeeën zijn hiervoor al in herinnering gebracht. En de instelling van de commissie-Hirsch Ballin gebeurde onder verantwoordelijkheid van minister-president Lubbers en de minister van Binnenlandse Zaken, de WD'er De Korte, te zamen. De ophef die in het bijzonder de W D gemaakt heeft rond de behandeling van het Sektenrapport is dan ook halfhartig, zolang die partij niet ook feitelijk doet wat zij zegt te willen: een einde maken aan de wirwar van regelingen die de kerken nog altijd bevoordelen. Illustratief voor de manier waarop de W D met de materie omspringt, is het bezwaar dat zij heeft tegen het randopschrift 'God met ons'. In 1974, toen het kabinet-Den Uyl voorstelde dit te verwijderen, kende de verontwaardiging van de W D geen grenzen. Nu, in 1986, komt de W D met hetzelfde voorstel eigener beweging op de proppen, om het na een antwoord van staatssecretaris Koning even snel weer in te trekken. Als dat geloofwaardig moet heten, dan is de W D nog ver van een eigen positie binnen het politieke spectrum af. De lachende derde bij het steekspel tussen de beide coalititepartners is de kerkelijke lobby. Het is echter de vraag of de inzet van de poging om meer rijkssubsidiëring in de wacht te slepen, zo substantieel is, dat alle ophef hierover gerechtvaardigd is. De zilveren koorde zal in haar oude glorie niet meer terugkeren, maar krijgt posthuum hooguit een gouden randje. D

Jules Prast is free-iancejournalist en studeert geschiedenis.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 416

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's