GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1997 - pagina 284

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1997 - pagina 284

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

sommigen in dat kamp erop dat dit strijdige karakter niet zozeer met de feitelijke inhoud van de theorie had te maken, als wel met de door populariserende instanties toegevoegde culturele 'betekenis'. Uiteraard doelde men vooral op het begrip 'relativisme' dat zeer in zwang was geraakt. Het 'alles is relatief' is nu eenmaal geen pleidooi voor een absoluut en onvoorwaardelijk geloof in God. Ook destijds werd dit idee van het 'alles is relatief' overigens verkondigd door mensen die in feite geen flauw benul hadden van wat de relativiteitstheorie feitelijk inhoudt. Zij voerden de resultaten van de moderne natuurkunde aan als bewijs dat er geen objectieve waarheid m.ogelijk was. Doordat aan het vooroorlogse 'relativiteitsdebat' ook onderwijspedagogen deelnamen, kon het natuurlijk niet uitblijven dat ook de aard en de doelstelling van het toenmalige onderwijs in de discussie werd betrokken. De spil van deze discussie werd gevormd door Philipp Abiaham Kohnstamm (1875-1951) enEduardfan Dijkstezhuis (1892-1965). Kohnstamm was natuurkundige, pedagoog èn een overtuigd democraat. Hij nam het uitdrukkelijk op voor de lagere standen - hij was een van de hoofdbestuurders van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en werd later tevens lid van de PvdA - maar het revolutionaire socialisme wees hij af. Hij was voorts buitengewoon hoogleraar in de thermodynamica, privaatdocent in de logica en een vooraanstaand lid van de Nederlands Hervormde Kerk. Het socialisme zag hij gegrondvest in de bijbel. Hij was al met al een zeer invloedrijk man, wat een uitstekende uitgangspositie voor zijn democratiseringsprogramma bleek. In zijn politieke en pedagogische denkbeelden baseerde Kohnstamm zich op de relativiteitstheorie. Maar hoe het precies zat met de rol van de relativiteitstheorie in het denken van Kohnstamm, is ook Klomp niet helemaal duidelijk. Vooral is onduidelijk of Kohnstamm de relativiteitstheorie voor propagandistische doeleinden gebruikte of dat zijn opvattingen (over wat waarheid is) werkelijk op de relativiteitstheorie waren gestoeld. Dui-

60

wcs JULI/AUGUSTUS 1997

delijk is wel dat Kohnstamm's denkbeelden doordrenkt waren van het geloof dat er zich in zijn tijd een omwenteling van het wetenschappelijke denken aan het voltrekken was. Tot die denkbeelden behoorde zijn opvatting dat in een moderne democratie de maatschappelijke leiding niet bij een intellectuele elite behoorde te liggen. Het geweten was volgens Kohnstamm de hoogste menselijke instantie. Het geweten is echter onredelijk in de zin dat ze de hoogste eisen aan de volmaaktheid van de mens stelde. Hieruit trok hij de conclusie dat alle mensen principieel gelijkwaardig zijn. Kohnstamm was een felle anti-Platonist. Plato's pedagogiek schreef immers voor dat de leraar kinderen inwijdde in de wereld van de onveranderlijke wiskundige zekerheid, om ze zo tot volwaardige burgers op te voeden. Kohnstamm daarentegen streefde de individuele zelfwerkzaamheid in praktische levenssituaties na. In feite pleitte hij voor beperking van het wiskundeonderwijs en voor vorming van het op de empirische werkelijkheid gerichte, creatieve, door emoties geleide denken. Dit voorstel zou uitgroeien tot hèt meningsverschil in het didactisch debat dat in het interbellum werd gevoerd. Kohnstamm kwam in aanvaring met Dijksterhuis. Pedagogische fictie

Dijksterhuis, auteur van het destijds bekroonde boek 'De mechanisering van het wereldbeeld', baseerde zijn didactische opvattingen juist op Plato en stelde de vormende waarde van het wiskunde-onderwijs voorop. Hij was een fel tegenstander van de splitsing van het onderwijs in een alfa- en bèta-richting. Een beperking van het wiskunde-onderwijs was hem een gruwel. Ook kon Dijksterhuis onmogelijke geloven dat ieder mens het principiële recht had om vrij te zijn: Dijksterhuis hield er in een wat later stadium uitgesproken anti-democratische opvatting op na. Nadat de Duitsers Nederland waren binnengevallen, sloot hij zich aan bij het Nationaal Front. Hij was in werkelijk ieder opzicht de tegenpool van Kohnstamm. Zo hield hij vast aan de zuivere

"Het middelbaar onderwijs moet, terwille van het intellectueele peil der maatschappij, zekere eisen stellen aan de capaciteiten van hen die het onderwijs willen volgen."

(abstracte) wiskunde boven de natuurkunde waarvan de relativiteitstheorie deel uitmaakte. Dijksterhuis had het met andere woorden niet zo op het empirisme. "Van een exact mathematisch bewijs", zei hij, "gaat een overtuigender werking uit dan van een experimentele demonstratie." Als gevolg van allerlei ideologisch getinte tegenstellingen over de wijze waarop het onderwijs moest worden ingericht, werd in 1924 een commissie ingesteld die moest onderzoeken hoe het wiskundeonderwijs in Platoonse richting kon worden verbeterd. Want dit was wat veruit de meerderheid van de wiskundeleraren wilde. H.J.E. Beth, wiskundeleraar in Deventer, werd voorzitter van de commissie, Dijksterhuis secretaris. Uitgangspunt van de commissie-Beth was een voor iedere leerling van de HBS gelijkluidend fundamenteel-theoretisch wiskunde-onderwijs. In feite hield dit uitgangspunt een afwijzing van de HBS-A-

variant in. Volgens de commissie bestonden er niet twee soorten kinderen: alfa- en bètakinderen; de commissie noemde dat een pedagogische fictie. Ook was de commissie niet van plan het onderwijs aan te passen aan de slechtste leerling: "Het middelbaar onderwijs moet, terwille van het intellectueele peil der maatschappij, zekere eisen stellen aan de capaciteiten van hen die het onderwijs willen volgen." Naar aanleiding van de bijdrage aan de commissie werd Dijksterhuis in 1934 gevraagd tevens zitting te nemen in de afdeling voor middelbaar onderwijs van de Onderwijsraad. In toenemende mate werd Dijksterhuis daardoor deelnemer in verhitte didactische discussies en er volgden derhalve de nodige aanvaringen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

VU-Magazine | 434 Pagina's

VU Magazine 1997 - pagina 284

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1997

VU-Magazine | 434 Pagina's