GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1998 - pagina 481

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1998 - pagina 481

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

zot

eeuwen gangbare onderscheid tussen 'echte' of 'geboren' narren en 'kunstmatige narren.' Een Franse hofnar uit de zestiende eeuw behoorde duidelijk tot het eerste type en zou heden ten dage waarschijnlijk 'zwakzinnig' hebben geheten. De hofdichter beschreef hem aldus: "Op zijn dertigste jaar was hij nog even wijs als toen hij geboren werd. Met een klein voorhoofd en bolle ogen, grote neus en schelle stem (...) aapte hij iedereen na en hij zong en danste zo leuk dat niemand hem na kon doen." De mensen amuseren en aan het lachen brengen was een van de belangrijke taken van de nar. Daarnaast werd hem vaak ook een geneeskundige functie toegedicht en diende hij als bliksemafleider bij al te grote spanningen.

en de zwakzinnige van tegenwoordig. De beschrijvingen van de raiddeleeuwse zot bij uitstek, de nar, bevat een aantal elementen die sterk aan zwakzinnigheid doen denken. Narren zijn vaak scheel, ze lachen veelvuldig en maken voortdurend grappen, knoeien met voedsel, hebben altijd een snotneus en zijn uitgesproken muzikaal. De gelaatstrekken van narren op schilderijen en platen vertonen bovendien veel gelijkenis met die van mensen met een verstandelijke handicap. Veelzeggend in dit verband is het in de middel-

Bij alle grappenmakerij werd de nar bovendien verondersteld van tijd tot tijd waarheid en wijsheid de verkondigen. Hij mocht vaak als enige de koning confronteren met zichzelf. De onwijze narren hadden aan het middeleeuwse hof dan ook een zekere status en konden zich allerlei vrijheden permitteren. Toch werd de nar om zijn onverstand ook vaak gepest, getreiterd en veracht. Van de hofnar van de Engelse Hendrik III is bijvoorbeeld bekend dat hij overdag weliswaar bij de vorst aan tafel zat, maar 's nachts

zijn slaapplaats moest delen met de jachthonden van de koning. De ambivalente houding ten aanzien van de nar die de ene keer de waarheid mocht verkondigen en even later weer verguisd werd om zijn stomheid, is tekenend voor de middeleeuwse opvattingen over zotten en dwazen. De verhalen die Inge Mans verzameld heeft over de idiote kloosterbroeder, de onwijze graaf, de dorpsgek en onnozele misdadiger laten zien dat er bij alle minachting voor deze lieden ook vaak sprake was van een zeker ontzag voor hun anders-zijn. Nu eens werden ze met de duivel dan weer met heiligheid geassocieerd. In dit opzicht verschillen de middeleeuwse zotten van de zwakzinnigen van vandaag de dag. Zotheid werd destijds niet uitsluitend in termen van gebrek beleefd, maar gold tegelijkertijd als een buitengewone eigenschap. De gekken en onnozelen van de middeleeuwen werden in verband gebracht met een andere - duivelse of goddelijke wereld, en behalve afkeer en minachting viel hun daarom vaak ook ontzag en eerbied ten deel. Wisselkind

Ambivalentie ten aanzien van hun anders-zijn en vooral ook een diepgewortelde angst kwamen ook tot uitdrukking in de middeleeuwse rituelen met zwakzinnige en mismaakte kinderen. De geboorte van een gehandicapt kind veroorzaakte over het algemeen weerzin, angst en vaak ook schuldgevoel bij de ouders en de direct betrokkenen. Door veel vaders en moeders werd het gebrekkige kind als een straf van God beschouwd. Wijdverbreid was het geloof in het bestaan van zogenaamde wisselkinderen. Men ging ervan uit dat het vreemde, mismaakte kind niet van de ouders afstamde, maar van een duivel, trol of demon, die stiekem het mensenkind voor een monstertje verwisseld had. Het wisselkind werd daarom aan allerlei rituelen onderworpen, opdat de boze geesten het kind weer in zouden wisselen voor het verdwenen mensenkind. Onder het uitspreken van bezweringsformules als 'Neem het uwe, geef het mijne' wierp men het wisselkind in het vuur of dompelde het in water. Overleefde het kind het ritueel, dan gold dit als bewijs

wcs

NOVEMBER/DECEMBER 1998

105

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

VU-Magazine | 492 Pagina's

VU Magazine 1998 - pagina 481

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

VU-Magazine | 492 Pagina's