Locus de Consummatione Saeculi - pagina 47
College-dictaat van een der studenten
45
College-dictaat van een der studenten (Dogmatiek).
Scheiding
V,
De dood
1.
u
t
s s c
li
e
n ziel
en
1 i
separatio animae a corpore.
is
c h
De
a a
m.
Heilige Schrift zegt ons
niet,
deugd en onsterfelijkheid" is geen Evangelie, maar rationalistische philosophie. „De ziel is onsterfelijk", dat wil zeggen, dat de ziel zelf van zulk een geaardheid is, dat zij niet sterven kan. De ziel is niet onsterfelijk. De Heilige Schrift leert in 1 Tim. 17, dat God is acpQ-aQxog en in 1 Tim. 6 16, dat God is 6 fióvog s'xojv aO-avacCav, een nadere explicatie, dat de ziel onsterfelijk
„G-od,
is.
1'
:
:
die tevens exclusief
is.
Men mag dus
felijk.
God
is
in zichzelf onvernietigbaar. Hij alleen
nooit spreken
van
is
onster-
„onsterfelijkheid der ziel"; dat w^ordt
dit terrein nooit toegelaten.
op
Het
God en mensch
verschil tusschen
geeft Joh. 5
:
26, 27,
ook
zie
vs. 25.
wordt de grond aangegeven voor het leven van den mensch en dan blijkt, dat het leven den mensch niet toekomt uit zichzelf, maar uit Christus. Die heeft evenals 6 narrjQ, van wien Hij dat ontvangen heeft, het leven in zichzelf. Tegenwoordig leven de menschen uit Kant, niet uit den Chiistus, Ook in de gemeente, die van den preekstoel met Kants denkbeelden wordt Hier
gevoed.
De
de mensch heeft geen ad'avaata Deze kwestie hangt samen met eene andere. Immers, was de ziel immortalis, dan
Heilige Schrift zegt
onmiddellijk
:
moest ze ook ongeschajjen
zijn.
menschelijke natuur opwellen,
Vandaar, dat de voorstellingen,
bij
die volken
die
doorgegaan, geleid hebben tot het aanneffien eener praeëxistentie der we ontvangen worden, dan beginnen we niet pas te bestaan; lieen,
den
uit de
en philosophen, die consequent
zijn
Als
ziel.
we
had-
reeds eene praeëxistentie, niet in de gedachten Gods, maai' eene reëele,
Dit ligt geheel op de
lijn
der Platonische voorstelling.
Het begrip van de 'afhankelijkheid in de existentie d. i. het „creatuur zijn" is met dat der immortalitas animae onvereenigbaar want, als ik mijne existentie heb door een ander wezen, dan houdt deze ook op, wanneer dat wezen mijn existentie niet meer wil of houdt. ;
Waar KTtafiK is
de
Schrift dus leert, dat de
den
tegenover
reeds
daardoor
elk
denkbeeld
mensch niet is wien hij leeft,
„sicuti Deus",
maar
als
en zich beweegt, dan van eene inhaerente immortalitas animae
%ziozrig staat, in
is
uitgesloten.
Als wij dan nu toch spreken van „de onsterfelijkheid der ziel", zoo bedoelen daarmede dit dat God, die de menschelijke ziel geschapen heeft, niet wil, dat zij weer zal vergaan. De menschelijke ziel kan dus wel gedood worden,
wij
:
kan ophouden te bestaan. 2. De dood dan is: separatio animae a corpore. Daarin uitgesproken de dichotomie. Alleen, wanneer men deze
ligt in
de
belijdt,
is
2.
plaats
zulk eene
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 781 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 781 Pagina's