GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dan de tien geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de tien geboden.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

XL.

HET DERDE GEBOD.

XI.

Of die de dooden vraagt. Want al wie zulks doet is den Heere een gruwel. Deuteronomium I8 : IIben 12a.

De zonde tegen het derde gebod, door Gods openbaring te laten liggen en een andere te zoeken, vertoont zich, naar wij op het einde van ons vorig artikel zagen, in onzen tijd ook onder de Christenvolkeren, als superstitieuse tooverij vooral in den vorm vsn het spiritisme of het oude spokengeloof; overblijfsel van het heidensch animisme, of het geloof aan ronddwalende geesten van afgestorvenen.

Dit euvel is grooter dan velen wel meenen. Heele kringen zijn er door vergiftigd. Veler zenuwgestel is er onherstelbaar door verwoest; sommigen zijn er voor hun beroep of bedrijf volkomen ongeschikt door geworden.

En niet slechts in de kringen der vrijzinnigheid ; onder hen die met Gods Woord al lang hadden gebroken, en toch behoefte hebben aan revelatie, aan openbaring; maar ook onder de geloovigen; onder de belijders des Heeren, vindt men, zij het dan ook slechts enkelen, die „aan spiritisme doen."

Afgezien nog van de nadeelige gevolgen, is het spiritisme te mijden omdat YitX zonde is voor God. Het „vragen van de dooden" behoort tot die practijken, waarvan de Schrift zegt: al wie zulks doet is den Heere een gruwel. (Deuteronomium 18:12a).

Daarom kan tegen deze mode-zonde niet genoeg worden gewaarschuwd. Opdat met name de jongerenonder ons, wier geloof nog zwak is, niet onder de bekoring van al dit moderne gedoe komen, moet weer onder ons gereformeerden vaststaan, dat het spiritisme slecht is.

En dat niet alleen wij Calvinisten er een dreigend kwaad in zien, maar dat er ook van heel andere zijde zoo over wordt gedacht, moge blijken uit een woord van den Duitschen wijsgeer Eduard von Hartmann. Deze toch schrijft in zijn boek „Der Spiritismus, " waarvan wij hier den aden druk, Leipzig 1898 voor ons hebben, op p. 15 „Het spiritisme dreigt tegenwoordig een publieke calamiteit te worden, op welke iedere regeering haar aandacht te richten heeft, welke echter niet door het verbod van publieke discussie is uit te roeien, gelijk men dat in Rusland heeft beproefd. Het bijgeloof aan geesten grijpt epidemisch om zich heen, en opent voor de uitbuiting der lichtgeloovigheid door handige bedriegers, nieuwe middelen en wegen. Alle doodgewaande vormen van middeleeuwsch bijgeloof ontwaken uit hun graf en dreigen hun verwarring van nieuws aan te beginnen."

En dat men het spiritisme allerminst kan bestrijden door de feiten, waarop het zich beroept, eenvoudig voor oplichterij en be drog te houden, gelijk de „mannen der verlichting, " de lieden „met opgeklaarde denkbeelden, " zooals men in de i8de en he begin der 19de eeuw ten onzent zei, nog altijd gaarne doen, daarvan is ook de groote Berlijnsche philosoof vast overtuigd.

„De voorvechters der verlichting weten, " zoo schrijft Von Hartmann verder, „tegenover deze verwarring geen andere positie te nemen^ dan doordat zij alle aan deze dwaling ten grondslag liggende feiten rondweg afstrijden en voor louter oplichterij en be drog verklaren; daardoor bereiken zij echter niets meer, dan dat door de „Geisterglaubigen" hun eerlijkheid in twijfel wordt getrokken en, dat door de, aan alle waarneming voorafgaande, tegenspraak het geloof tot fanatisme wordt opgeschroefd. Men weet metterdaad niet, aan welken kant meer oppervlakkigheid, gemis aan kritiek, vooroordeel, lichtgeloovigheid en ongeschiktheid om te onderscheiden tusschen waargenomene feiten en voorde hand liggende vermoedens, te vinden is, of bij de spiritisten, die in elke bij ongeluk omvallende parapluie de openbaring van een geestenhand zien, of bij de „Aufklarer, " die alles voor onmogelijk verklaren, wat niet in hun beperkt wereldbeeld past."

Tot zoover von Hartmann.

Waar dan de zaak van het spiritisme dus staat, zal het, ook in betrekking tot Voetius' meening, die wij een vorig maal leerde kennen, over het verband tusschen de „bijgeloovige tooverij" in het algemeen en een openlijk of verborgen verhond met den duivel, niet overbodig zijn, er nog wat nader op in te gaan.

Om toch het spiritisme uit zedelijk oogpunt, d. w. z. uit dat van goed of slecht, te kunnen beoordeelen, moet men eerst weten wat het is.

En wat nu het laatste betreft, moet men dan weer onderscheiden tusschen de feiten zelf van het spiritisme en de verklaring dier feiten.

Op het laatste stuk nu, staan ook hier nog altijd twee meeningen tegenover elkander en wel óf die van, wat v. Hartmann noemt de „verlichting, " volgens welke deze feiten niets dan oplichterij en bedrog zijn, of die van onzen Voetius, volgens welke de magia superstitiosa in het algemeen en dus ook het spiritisme, in den meest letterlijken zin duivelswerk is.

Eerst alzoo wat het spiritisme is. De naam „spiritisme, " van „spiritus, " geest, hebben wij van de Franschen en deze naam verdient de voorkeur, zooals V. Hartmann terecht opmerkt, boven dien van „spiritualisme, " waarvan men zich voor dit verschijnsel in Engeland en Duitschland bedient, en wel om de afdoende reden, dat „spiritualisme" nu eenmaal geldt ter aanduiding van die wereldbescbouwing, welke in den „geest" het wezen der wereld ziet en dus de tegenstelling vormt met het „materialisme" of de wereldbeschouwing, welke in de „materie, " de stof, het wezen der wereld ziet.

Het bijgeloof nu, dat 'n mensch, door zekere middelen, een verkeer met de geesten der afgestorvenen zou kunnen bewerken, is zeer oud en was eens vrij algemeen verbreid. Het moderne spiritisme kwam echter in verband met den tafeldans omstreeks de tweede helft der vorige eeuw uit Amerika naar Europa. In een klein plaatsje in den Staat New-York was een familie Fox ineen huis gekomen, waar men al vroeger, telkens een geheimzinnig kloppen had gehoord. De dochter van Fox wist later een tafel in eigenaardig draaiende beweging te brengen, die daarbij dan iets naar achteren boog en, door herhaaldelijk kloppen van een der pooten, het door haar gewilde, getal van 'n letter in het alphabet aanwees.

Ook kreeg men personen, wier hand, buiten hun wil om, woorden schreef, en die wijl men vast overtuigd was, dat hier een „geest" in het spel was, dan het medium of „middel" waren, tot het verkeer met zulk 'n geest.

De zaak werd weldra in Europa bekend, en naast den „tafeldans" en de „schrijvende mediums" deden zich ook nog andere verschijnselen voor.

Wij laten deze laatste voorloopig rusten, om ons eerst te bepalen tot die van den tafeldans en de schrijvende mediums.

En dan sta voorop, dat de tafeldans en de schrijvende mediums door ernstige en daarbij wetenschappelijke mannen zoo goed zijn waargenomen, dat bedrog daarbij is uitgesloten.

Met dit al behoeft men hier evenmin aan een inwerking van Satan te denken.

De wetenschap toch biedt voordezetwee ­ verschijnselen, een verklaring uit natuurlijke oorzaken, en wel door haar theorie van de „onwillekeurige spierwerkzaamheid en de on­ t bewuste hersen werking."

Hoe weinig ons toch bekend is van de wisselwerking tusschen lichaam en ziel, zooveel is wel zeker, dat de ziel ten nauwste verbonden is met de hersenen, en daarbij weet men ook, dat er van sommige deelen der hersenen, door middel van de beweegzenuwen, gewilde en bewuste, van andere gedeelten daarentegen niet gewilde en zelfs ­onbewuste spierbewegingen uitgaan.

Door zulk een onwillekeurige spierwerking nu kan het gebeuren, dat 'n tafel in beweging raakt, terwijl hij, die met zijn hand deze beweging veroorzaakt heeft, in alle oprechtheid verzekeren kan haar niet te hebben bewogen. En doordat deze onwillekeurige spierbewegingen resultaat van onbewuste hersenwerking zijn, zoodat er tusschen beide een verband is, laat het zich verstaan hoe men dan door de dansende tafel zich in gemeenschap of rapport kan stellen, zich kan onderhouden met de on bewust fungeerende hersenwerking van he medinm.

Men komt daartoe vooraf met het medium overeen, dat de verschillende letters van het abc door een zeker aantal stooten of kloppen van de t^fel zulten worden aangeduid.

En nu begint het lieve leven; het gewaande verkeer met de afgescheidene zielen; in werkelijkheid echter niet anders, dan het verkeer met de onbewust fungeerende hersendeelen van het medium. Voor zoover nu deze onbewuste hersenwerking bij het medium, niet zonder geheugen, verstanden begeerten omgaat, heeft het vaak al den schijn dat men te doen heeft met een redelijk wezen, dat zich door het medium openbaart.

Eenvoudiger nog dan door een, als boven omschreven, vooraf bepaald a b cgaat de zaak toe, waar het medium zelf met een potlood op een stuk papier of met een griffel op een lei schrijft; „de schrijvende mediums." Men heelt dan te doen met dat onwillekeurig schrijven, resultaat weer van onbewuste hersenwerking, dat ook wel bij krankzinnigen wordt waargenomen. Eigenaardig is daarbij, dat dit gewaande „geestenschrift" der schrijvende mediums, meest met de linkerhand geschiedt; daarbij gewoonlijk spiegelschrift is, en bovendien afwijkt van hun gewone schrift.

Eigenaardig maar volstrekt niet verwonderlijk, wat het eer zou zijn, indien het overeenstemde met hun volkomen bewust en willekeurig schrijven.

Zoo zit dan noch in het verschijnsel van den tafeldans, noch in dat van de schrijvende mediums, op zich zelf — indien men althans niet met „kermis-spiritisme, " met „goochelen" te doen heeft — eenig bedrog. Men heeft hier te doen met niets dan menschelijke hersenwerking en spierbeweging, zij het ook een andere dan de normale. Te doen met heel gewoon, hoewel voor velen nog verborgen, natuurgebeuren, waar ook niets van den duivel inzit. Het onzedelijke, het slechte, het zondige zit alleen in het doel dat men stelt om, door middel van deze practijken, zich in verbinding te stellen met de „geesten."

De dooden te vragen.

Maar wijl nu van deze practijken voor den, met de inrichting van hersenen en spieren niet vertrouwden, leek de bekoring van het geheimzinnige uitgaat, is het niet geraden zich, ook maar om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen, er jyfe in te laten.

Dan, het spiritisme he», f; , ook nog te wijzen op andere verschijnselen.

Naast de „schrijvende, " heeft het zijn „sprekende mediums." De mensch die hier als „middel" voor het verkeer met de z.g. geesten dienst doet, verkeert daarbij gewoonlijk in een slaaptoestand, even als de somnambule. Deze toestand wordt dan uitgedrukt door het Engelsche woord trance; of geestvervoering. Het medium reciteert verzen en houdt ook vrije voordrachten, vaak zelfs over godsdienstige onderwerpen. Daarbij heeft de stem dan gewoonlijk een anderen klank, ja soms wanneer het medium zich inbeeldt, dat een ander persoon uit hem spreekt, heeft zijn stem zelfs veel weg van die andere stem.

Ook hierbij laat alles zich uitnemend verklaren uit onbewuste hersenwerking, met daardoor veroorzaakte onwillekeurige beweging van de spieren der spraakorganen. Ook een normaal mensch toch spreekt nu en dan in den slaap, zonder dat hij het wil of er weet van heeft. En een andere analogie biedt hier het ijlen van den koortslijder.

Met dit al kan men verstaan hoe zenuwachtige en in hun geloof niet vast staande menschen, reeds door het waarnemen van deze, zij het ook natuurlijke, dan toch min gewone verschijnselen, van streek worden gebracht.

Doch nu komen bij dit spiritisme, dat een erger gif is voor gezonde hersenen, dan de alcohol wezen kan, nog sterkere verschijnselen voor.

Tot deze groep behooren dan een aantal verschijnselen, die wèl bezien, vrij doelloos zijn en niet anders uitwerken, dan dat zij den zenuwachtigen mensch schrik aanjagen en den. bijgeloovige sterken in zijn bijgeloof, dat de „geesten" bezig zijn.

Zoo schuiven stoelen en tafels als van zelf naar het medium toe; een tafel met alles wat er op staat, een persoon met de stoel waarop hij zit, wordt bij z.g. spiritistische séances opgeheven; ja personen zelf, — iets wat trouwens ook op ander gebied dan dat van het spiritisme is waargenomen, — zweven boven den grond. Eindelijk het z.g. „apport" of het verplaatsen van voorwerpen uit andere kamers en zelfs uit andere huizen; het brengen van bloemen uit veld of tuin ­in den spiritistischen kring.

Hoe bevreemdend dit alles nu ook is, toch gaat het niet aan, bij al deze verschijnselen van bedrog te spreken. Tegenover de vele gevallen waarin mediums zijn „ontmaskerd" als bedriegers, en het dus bleek, dat men met kermis-spiritisme te doen had, staan hier vele andere, die door ernstige en wetenschappelijke mannen te goed zijn vastgesteld, dan dat men daarbij aan de handigheden van de goochelkunst zou kunnen denken. Maar evenmin gaat het aan, hier aan de inwerking van bovenmenschelijke, van bovennatuurlijke krachten te denken.

Bij al deze verschijnselen is een mensch of zijn meerdere menschen de naaste oorzaak; zijn het de mediums zelf die ze bewerken, bewust of ook onbev/ust. Voorzoover nu de wetenschap zich met deze verschijnselen heeft bezig gehouden, wordt door ieder, die nu eenmaal niet de „geestentheorie" heeft te verdedigen, de verklaring er van gezocht in dezen weg, dat daarbij het zenuwieven en de „zenuwkracht" van het medium, in verband met het magnetisme een rol spelen, en er dus niet dan natuurlijke oorzaken, hoewel ten deele nog onbekend, in het spel zijn.

Een steun vindt deze verklaring ook in die andere groep van nog sterker verschijnselen, waartoe b.v. behooren het wel geconstateerde feit, dat een afgesloten ruimte nu en dan met steenen letterlijk gebombardeerd wordt, zonder dat men weet wie het doet; of het niet minder goed geconstateerde feit, dat al de schellen in een huis op zekeren tijd als door een onzichtbare hand in beweging worden gebracht.

Het bijgeloof denkt dan dadelijk aan spoken.

Doch bij een goed geleid en kalm onderzoek, blijkt ten slotte, dat er een hysterisch meisje, of een knaap in zijn overgangsperiode, in de omgeving was, want na hun verwijdering houdt de „spokerij" op. Bewust of onbewust waren dan deze zenuwlijders met hun deels nog verborgen, maar natuurlijken krachten de oorzaak, al wil het bijgeloof dit niet erkennen. De heele spokerij, die nu met 'n ontnuchterd „en wat was het nu " afloopt, zou in de middeleeuwen voor haar veroorzakers de meest treurige gevolgen hebben gehad; thansloopen zij tenminste niet meer het gevaar, als heksen of toovenaars aan den lijve of met den dood te worden gestraft.

Ten slotte dient nog gewezen op de groep vun de sterkste spiritistische verschijnselen, welke men aanduidt als transfiguratie en materialisatie.

Hier beweert men dan te doen te hebben met eigenlijke geestverschijningen.

Ook hierbij speelt echter weer het medium zijn rol.

Zonder, dat er een mensch of menschen in zulk een abnormale zieletoestand verkeerend, aanwezig zijn „verschijnt" er niets.

Bij de transfiguratie of gedaanteverwisseling neemt dan het medium de gelaatstrekken, de lichaamshouding en zelfs de stem aan van den persoon dien het voorstelt.

Weet men nu echter, dat iets dergelijks zich ook vertoont, zij het in mindere mate, wanneer een magnetiseur zijn somnambule beveelt een andere persoon voor te stellen, dan wordt dit buitengewone al meer tot natuurlijke afmetingen terug gebracht. Weet men daarbij tevens, dat sommige personen zich ook zelf in den somnambulen toestand kunnen brengen, dan valt heel het verschijnsel van de transfiguratie onder het somnambulisme, en de afgescheidene ziel die in en door het medium „verschijnt", is niet dan het medium zelf, dat in zijn eigenaardigen toestand, zonder opzettelijk te bedriegen, beter dan de beste tooneelspeler zijn rol speelt.

Anders staat het eehter met de „materialisatie" of de verstofïelijking, waarbij dan, volgens de spiritisten de „geesten" zich vcrstofïelijken; in een stoffelijk omhulsel verschijnen.

Vast staat daarbij, dat men lang aan spiritisme moet hebben gedaan, en ook dat men lang met hetzelfde medium moet hebben verkeerd, eer het hiertoe komt.

In de meeste gevallen nu is het medium zelf de geestverschijning, zonder dat ook hier aan opzettelijk bedrog mag gedacht.

Het medium is dus ook dan, noch „geest, " noch „bedrieger, "

In deze „materialisaties" viert het spiritisme zijn triumfen.

Men heeft dan toch met zijn eigen oogen iets gezien en zelfs soms ook met zijn eigen handen iets getast, en voor de meeste menschen is de zinnelijke waarneming nu eenmaal het hoogste criterium voor de „werkelijkheid, "

Metterdaad zijn er bij sommige séances handen, armen, hoofden, soms een bovenlichaam, ook wel een gansche gestalte verschenen. Een gestalte, die dan in houding en kleeding onmogelijk het medium zelf kon zijn.

En daarbij deden zich dan twee gevallen voor. Of men kon met zijn hand door die verschijningen heengrijpen, óf de hand ondervond bij het grijpen der verschijningen weerstand. De spiritisten hebben bovendien de photographie er bij te hulp geroepen en min of meer duidelijke afbeeldingen van zulke „materialisaties" verkregen.

Ongetwijfeld staan er dus naast de materialisaties, die een subjectief karakter dragen ook zulke die objectief zijn.

Het spiritisme kent voor deze twee groepen van materialisaties slechts één oorzaak: de „geesten". Maar zij kunnen door veel aannemelijker oorzaken verklaard.

Wij gaan ook hier van de onderstelling uit, dat het medium, onder welks invloed deze verschijnselen plaats grijpen, volkomen ter goeder trouw is.

Bepalen wij ons nu eerst tot de materialisaties waardoor men kan heengrijpen.

Deze kunnen haar oorzaak hebben in het zielkundig verschijnsel van de hallucinatie.

Ieder weet hoe wij in den droom allerlei gestalten zien. Wanneer nu iemand ook in wakenden tóestand zulke gestalten ziet, dan noemt men dit ^mc^/j-hallucinaties, in de meeste gevallen een kenmerk van stoornis in het zieleleven. De psychiatrie onderscheidt daarbij tusschen hallucinaties in enger zin, d. w. z. zulke waarbij heel geen zinnelijk waargenomen voorwerp ten grond.slag ligt, en illusies, d, w. z. zulke waarbij de gestoorde verbeeldingskracht een zinnelijk waargenomen voorwerp anders doet zien, b. v, een stok als 'n slang. (De staven der Egyptische toovenaars Ex. 7 : 12). Toegepast nu op de materialisaties van het spiritisme, mag niet getwijfeld dat het medium deze gestalten ziet; maar ook, dat hij in zijn toestand van gestoord, van niet normaal zielsleven hallucineert.

Ook weet men hoe sommige magnetiseurs, na hun patiënten eerst te hebben gehypnotiseerd, ze door hun woord allerlei hallucinaties en illusies, b. v. een staf voor 'n slang aan te zien of een slecht smakende als een smakelijke spijs te laten eten, kunnen bijbrengen. Wat nu dus aan den magnetiseur met zijn woord, bij zijn gehypnotiseerde patiënten gelukt, gelukt in vele gevallen ook zonder het woord aan het medium met de onder zijn invloed staande, en even, als hij, in abnormalen bewustzijnstoestand verkeerende mede-spiritisten. De hallucinatie wordt dan z.g, „overgedragen". Hieruit verklaart zich dan, hoe vele personen tegelijk éen hallucinatie kunnen hebben.

Komen wij thans tot de materialisaties waardoor men niet heen kan grijpen; die weerstand bieden of ook druk oefenen; die men zelfs heeft gephotographeerd.

Deze groep van verschijnselen kan zeker niet verklaard uit het zich verbinden van een tast-met een gezichts-\\^\xcvasX\& , want ook zoo blijft dan de „photographie", het groote bolwerk van het spiritisme, onverklaard.

Bij de oplossing van dit raadsel moet echter wel in het oog gehouden, dat zulke verschijnselen nooit plaats grijpen zonder een medium, en dus het medium zelf er de naaste oorzaak van moet wezen. Nu beweren de spiritisten, dat het medium dan een deel van zijn eigen organische materie afgeeft en daaruit gestalten van eerst ijle en dan langzamerhand al dichter wordende materialiteit vormt.

Door het wegen van medium en verschijning of phantoom ware dit uit te maken. Dan, hetzij men van deze bewering der spiritisten zelf uitgaat, hetzij men, zooals sommige geleerden doen, aan in de verte werkende „mediumistische zenuwkracht" wil denken, altijd komt men uit bij, werking van menschelijke krachten; een werking, bij de vele nog onbekende eigenschappen van de stof, zeker nog onverklaard. Maar toch is dit een weg van verklaring welken ieder zal kiezen, die niet onder de bekoring van de bijgeloovige geesten-hypothese is gekomen.

De verklaring van de spiritistische verschijnselen hier door' ons voorgedragen, is in hoofdzaak ontleend aan het bovengenoemde werk van v. Hartmann,

Wij hebben dit met opzet gedaan, omdat in dit werk niet een Calvinist, maar evenmin een materialist aan het woord is; omdat daarin de spiritistische verschijnselen niet maar voor bedrog en oplichterij worden uitgekreten, doch — en dat door een zoo uitnemend kenner van physika en pschychologie als V. Hartman is — uit natuurlijke oorzaken en menschelijke werkingen worden verklaard; omdat de „geestenhypothese" of de onderstelling, dat men bij die verschijnselen met de zielen der afgestorvenen zou hebben te doen, hierbij voorbarig en onnoodig blijkt.

Let men nu ook op de omstandigheid, dat de „openbaringen" der vermeende geesten van dien aard zijn, dat feitelijk de menschelijke kennis er op geen enkel punt door verrijkt is; geen enkel wetenschappelijk vraagstuk er door is opgelost; om niet te spreken van het beuzelachtige en vaak tegenstrijdige van die „openbaringen"; dan wordt men versterkt in zijn overtuiging, dat men hier niet met „revelaties van geesten" maar met de droomerijen van abnormale menschen te doen heeft.

En nu ten slotte, niet von Hartmann, maar de Calvinist gelooft, omdat hij ge-

looft aan de Schrift, dat alleen de levende en persoonlijke God wonderen kan doen. Dat Hij alleen dus ook de afgescheidene zielen uit de dooden kan laten opstaan (Lukas i6 : 33); dat door Zijn almacht de dooden eens zullen opstaan om niet weer te sterven, gelijk Christus uit de dooden opgewekt is (i Cor. 15 : 12 en Ef. i : 19); dat alleen door Zijn kracht ook dooden zijn opgewekt om later weer te sterven, gelijk wij weten uit wat ons daaromtrent zoowel in het Oude als in het Nieuwe Testament verhaald wordt; en eindelijk, dat alleen door Zijn kracht afgestorvenen zich aan de levenden hebben geopenbaard, gelijk Mozes en Elia op Thabor; gelijk de ontslapene heiligen, die aan velen in Jerusalem zijn verschenen, kort na Jezus' opstanding (Matth. 27 : 33).

Maar dit waren geen „spiritistische verschijnselen".

Dit waren geen werkingen van krachten, die in de schepping zelf liggen, en die, al zijn zij ons ook gedeeltelijk nog onbekend, altijd natuurkrachten blijven; maar deze wonderen in den eigenlijken zin, waren werkingen van een nog rijker Godskracht dan zich in het natuurgebeuren openbaart; daar boven uitgaat.

Een kracht waarover God alleen beschikt. De „wonderen" van het spiritisme, door menschen verricht, zijn echter, — even als de nog vreemder verschijnselen, die eens bij het einde der eeuwen, vóór> Christus komst, de openbaring van den mensch der zonde, „wiens toekomst is naar de werking van Satan, in alle kracht en teekenen en wonderen der leugen" (2 Thess. 2 : 9), zullen vergezellen, — niet dan ongewoon natuurgebeuren.

Aan de spiritistische verschijnselen nu het karakter van het wonder in eigenlijken zin toe te kennen; te gelooven, dat een schepsel, mensch of duivel vermag te bewerken wat God alleen kan, —is bijgeloof

Is te kort doen aan de eere Gods.

Een gelooven van de leugen.

Maar al kan geen schepsel een contact teweegbrengen tusschen de levenden en de dooden; dit ook maar te willen, om dan die „dooden te vragen", is zedelijk slecht; is zonde.

Een vallen in de listen van Satan; een willen van wat een gruwel is voor God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de tien geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's