GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVIII.

TWEEPE REEKS.

X.

Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den n acht, in welken de hemelen met een gedruisch zullen voorbijgaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde, en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. 2 Petr. 3 : I0.

Na rekening te hebben gehouden met depositie van onze aarde ten eerste in den hemelkoepel en ten andere in ons Zonnestelsel, hebben we thans nader onze aandacht te vestigen op de aarde zelve. Aan haar oppervlakte geeft onze aarde voor verreweg het grooter deel een eindeloozen waterspiegel te aanschouwen. £r is op onze aarde veel meer zee dan land. Al het land der vijf werelddeelen sa4m beslaat slechts 28, 3 % van de geheele oppervlakte, alle zeeën sa^m ver over de 71 %. In vierkante Kilometers uitgedrukt, levert alle landss& m, met inbegrip van de eilanden, niet meer dan 144 miilioen op, terw^l het water sa& m een vlakte van 365 miilioen a K M. bedekt. Al te sterk wisselen de hoogten en diepten op onze aarde niet. De Stille Oceaan is nog geen 4 Kilometer diep, de Atlantische slechts 3.3 Kilometer, terwijl omgekeerd de bergruggen niet hooger oploopen dan de Stille Oceaan diep is, en slechts op enkele plaatsen in Azië en Amerika eenige honderden Meters hooger oploopen. Het teleurstellende bij onze aarde is vooral, dat het dusver nog niet gelukt is, zeer diep in haar bodem te delven. Ze heeft rondom een korst, waarvan de dikte geschat wordt op circa 54 Kilometer. Ge zoudt u dus^faet stuk land, dat tusschen de Residentie en Haarlem ligt, als recht overeind staande moeten denken, om u de dikte van die aardkorst voor te stellen. Reeds aan dit cijfer, vergeleken met de diepte der zeeën en de hoogte der bergen, voelt ge, hoe ondiep de oceanen en hoe weinig iioog de bergen zijn. Op een aardkorst van 54 Kilometer heeft een inzinking of verheffing van 4 of 5 Kilometer weinig te beduiden. Maar nog minder bevredigend is de diepte, waarin men op het diepste punt in die aardkorst is kunnen indringen. Deze toch bedraagt niet meer dan 2.03 Kilometer, alzoo nog geen 35e deel van de geheele aardkorst. Dit diepste punt is bereikt in Boven-Silezië, bQ het dorp Rybcyk; een cijfer op zichzelf reeds uiterst klein, maar klein vooral zoo ge het vergelekt met de geheele diepte van de aarde tot op haar middenpunt, die ver over de 6000 Kilometer bedraagt.

Feitelijk weten we dan ook van den aardbol dien we bewonen, nog maar o, zoo weinig af. Experimenteel weet men van het binnenste der aarde zoo goed als niets. Slechts één stellig gegeven schijnt vast te staan, en dit is, dat naar gelang men dieper in de aarde indringt, de temperatuur stijgt en steeds hoogere warmte wordt waargenomen. Zsifs begint die waarneming reeds zeer spoedig Op de temperatuur van den aardbodem in engeren zin, oefent vanzelf de atmosfeer grooten Invloed uit, zoodat die bodem in het koude jaargetgde tamelijk koel aanvoelt, terwijl oolc de wisseling van dag en nacht hierop inwerkt. Reeds op een diepte van 1.3 Meter echter houdt de laatste, en op een diepte van 25 de eerstbedoelde wisseling op, in te werken, zoodat, dit dunne laagje bodem uitgezonderd, de temperatuur van geheel onze aardkorst door de warme gloeistof in het hart der aarde beheerscht wordt. Ia het geboorde gat bij Achladebach vond men op een diepte van nog geen 2 Kilometer reeds een hitte van over de 150 graden Fahrenheit. Hierbij nu moet wel in het oog worden gehouden, dat men deze hooge temperatuur waarnam op een diepte van nog geen 2 Kilometer, terwijl de geheele aardkorsteen dikte van 54 Kilometer heeft. Daar nu deze aardkorst voor een groot gedeelte uit steenlagen bestaat, kan men hieruit opmaken, hoe ontzettend de gloeihitte in de kern van onze aarde moet.zijn, om door zulk een dikke korst van ^''Kilometer de warmte nog met een temperatuur van 150° te doen doorwerken. Al heeft niemand dien innerltjken haard der aarde ooit aanschouwd, algemeen stelt men toch vast, dat onze aarde inwendig een alles te boven gaande hitte moet ontwikkelen en dat het een betrekkelijk slechts dunne korst Is, die ons op haar oppervlakte van devuurmassa scheidt. Aan de uitwerpselen die uit den krater van vuurspuwende bergen worden uitgestort, ziet men dan ook, hoe de hardste steen gesmolten in lavavorm uit de aarde voortkomt, en dat stroomen vuurs worden uitgespuwd.

Vergelijkt men nu met deze gegevens hetgeen we in 2 Petr. 3 lezen, dan voelt men, hoe 't een met het ander ^trookt. Daar toch heet het: „De hemelen die nu zijn, en de aarde, zijn door het (scheppend) woord (Gods) als een schat weggelegd, en worden ten vure bewaard tegen den dag des oordeels. De Heere vertraagt de belofte niet, maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, In welken de hemelen met een gedruisch zullen voorbijgaan en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zrjn, zullen verbranden." Dit apostolisch woord verstaat men niet, zoo men rekent met wat wrj aan de oppervlakte der aarde waarnemen. Daar toch doet al wat we waarnemen meer bedacht zijn op een ondergang van de wereld door het water. Rekent men daarentegen met de vondsten der geologische wetenschap, en weet men dat, op een dunne korst na, heel de aardbol die we bewonen, uit één gloeiende vuurmassa bestaat, dan rijmen hiermede beide uitspraken van den apostel, ten eerste zrjn zeggen, dat de wereld water is en In water bestaande, wat klopt op de aangegeven verhouding van 28 % land met 71 % zee, en ten anderen dat eens al wat nu wereld heet, in 't vuur verbranden en opsmelten zal, om in nieuwen vorm over te gaan. Immers hiertoe is niets noodig, dan dat de aardkorst opensplqte; iets wat zich bij haar gestadige inkrimping en verrimpeling zeer wel denken laat; en dat op die wijs de gloeiende vuurmassa gelegenheid verkrijge om geheel de aardkorst te verteren. Ook uit kracht van deze gegevens ontvangen we derhalve den indruk, niet dat slechts wg menschen wisselen in ons levenslot, onderwgl de aarde onbeweeglijk en vast zou zgn, maar dat, geheel omgekeerd, ook de aarde zelve een gestadige verandering ondergaat; dat niet wrj menschen alleen, maar ook de aarde die we bewonen, aan een proces der eeuwen is onderworpen; en dat het uit dien hoofde niet anders kan, of ook dit proces, dat de aarde zelve ondergaat, en dat niet uit geval, maar uit den raadslag Gods voortvloeit, evenals ons eigen lot op een Voleinding moet uitloopen; een Voleinding waarheen ze zich nu reeds sinds eeuwen voortbeweegt. Steeds blijft het dus onze slotsom, dat het één machtig proces is, waarin heel het geestelijke en sto^elijke Heelal zich voortbeweegt. Een proces waaraan we met onzen geest, met ons lichaam, met onze aarde en met heel ons Zonnestelsel deel hebben, en dat zich, 'tal samenvattend en Gods bestel uitvoerend, haast naar het einde.

Het groote mysterie blijft nog steeds de beweging zelve waarin zich de aarde bevindt, en waarin ze zich van het Westen naar het Oosten, rondwentelt met een snelheid van bijna 30 Kilometer in de seconde, zoodat we met al wat in de aarde Is, en met wat zich op de aarde beweegt, elk uur een afstand doorloopen van ruim 100, 000 Kilometer, en alzoo van veel meer dan 2 miilioen vier honderdduizend Kilometer op eiken dag. De tweede beweging die hier bij komt, is veel minder haastend. Is de beweging van de aarde om de zon van bijna 30, 000 meter in de seconde, de omwenteling van de aarde om haar as, die dag en nacht maakt, heeft slechts plaats met een snelheid van 464 meter in de seconde, en Is alzoo met de eerstbedoelde nauwelijks voor vergelijking vatbaar. Dat nu een star in het luchtledig, eenmaal In beweging zijnde, zich ongestoord voortiieweegt, levert voor ons denken geen moeilijkheid op; maar voor wie uitsluitend met wetenschappelijke gegevens rekent, blijft het mysterie liggen In de vraag, wie of wat aan deze bol, en ook aan onze planeten, den eersten stoot heeft gegeven, waardoor ze in beweging geraakt zijn, en dat wel voor alle planeten in denzelfden kring, en met een zich bijna gelijkblijvende snelheid. Voor wie van het denkbeeld der Schepping uitgaat, en alzoo in al wat bestaat de hand van den Schepper eert, levert dit geen geheimenis op, maarzoo men, gelijk zoo velen doen, den Schepper ter zijde zet, wordt het ten eenenmale onverklaarbaar. God Almachtig heeft niet alleen de hemellichamen één voor één tot aanzijn geroepen, maar hun ook de beweging medegedeeld, zoowel de beweging van hun innerlijk proces, als de beweging van hun uitwendige loopbaan; en daar uit d: ze twee bewegingen geheel het proces, dat het Heelal doormaakt, geboren wordt, zoo blijkt ook hieruit, hoe het uitgangspunt van het proces in het Heelal niet anders kan genomen worden dan In Gods raadslag. Het onderling verband, waarin de hemellichamen tot elkander moesten staan, en de verhoudingen die in dit onderling verband moesten opkomen, zgn belde uitvloeisel van éénzelfde Goddelijke gedachte. Het is de vetwerkellg'kiag vaa die godachte Gods waarin het proces der wereld bestaat, en de Voleinding van alle dingen kan niet anders wezen dan de volkomen verwerkelijking van wat van eeuwigheid ? 4 ^n de gedachte Gods lag saamgevat.

Alles In actie, en in een actie die een eenheid vormt, bl^ft het tooverwoord voor het wereldproces. Het is In de ééne zelfde hand zijner Almacht, dat God de Heere uw ziel houdt; met uw ziel uw lichaam; met uw lichaam heel de aarde waaruit de stof voor uw lichaam genomen is; met heel deze aarde het gansche zonnestelsel waartoe deze aarde behoort; en met dit zonnestelsel gansch het Firmament. Juist omdat de actie waarin dit alles verkeert, één uitgangspunt, één oorsprong, éen werkende oorzaak heeft in Gods eeuwig bewustzijn, daarom kunt en moogt ge, in dit groot en machtig proces, het lot van uw eigen Ik niet Isoleeren van de Schepping in haar geheel. Ge moogt niet zeggen, dat alleen uw ziel waarde heeft en dat al 't stofïelgke en zienlijke als waardeloos terz^ moet worden geworpen. Dat ware denkbaar en verstaanbaar, zoo alleen uw ziel, uw geest, uw ik z^'n oorsprong in God bad, en al wat daar stoffelijks bijkomt, er door menschen of andere creaturen aan ware toegevoegd. Dan kondt ge zeggen: Wat aan God zijn oorsprong dankt, ziet zich een eeuwig bestaan gewaarborgd, maar al wat het creatuur hier aan toevoegde, verzinkt straks in het niet. Maar al zulke gedachten weerleggen zichzelf, zoodra ge inziet en erkent, dat er geen creatuur Is, , anders dan door God geschapen, geschapen in verband met al het overige, en geschapen met een doel en met de beweegkracht om dit doel eens te bereiken. Had het Gode beliefd, al wat hij schiep in volmaaktheid te scheppen en in eeuwige ruste voor zijn alziend oog uit te - spannen en uit te stallen, zoo zou er niets dan é^a eeuwig voortduren van het z^nde ontstaan zijn. Nu daarentegen uit de ééne gedachte Gods de ontelbare veelheid van creaturen, en al deze creaturen in actie geschapen zijn, nu moet zich wel in aller gezamenlijke actie één eenheid van gedachten verwezenigken; moet het alles zich in één alomvattend en alom zich voortzettend proces voortbewegen; en kan de Voleinding niet bereikt worden, dan door het eindelijk overgaan van alle ding dat God schiep, uit de actie in de eeuwige ruste der heerlijkheid.

Nu Is die actie, die beweging, dat proces, die onze aarde met al 't overige, zij 't ook op eigen wgze, mee doorloopt, reeds eeuwenlang op gang, en het Is van dit proces dat de geologie, of de aardkunde, ons met groote nauwkeurigheid het relaas, ten deele althans, voorlegt. Veel rijker nog zou dat geologisch resultaat ons bevredigen, zoo het mogelijk ware gebleken, heel de aardkorst te doorboren. Nu men nog slechts 2 van 54 Kilometer aardkorst doorboord heeft, blijft nog zoo nameloos veel te vragen over. Maar toch is het nu reeds verkregen resultaat van hoog gewicht, en geeft ons zelfs meer dan men zoo oppervlakkig zou wanen. Ware het toch zoo gesteld, dat de verschillende lagen van de aardkorst In zuivere vlakken de ééne op de andere gestapeld waren, zoo zou ons alleen omtrent de bovenste lagen voldoende kennis zijn toegekomen. Doch dit is niet het geval. De onderscheidene lagen, waaruit de aardkorst bestaat, liggen niet horizontaal in één vlak der aarde uitgestrekt, maar schier In allerlei bochten en wendingen door en over elkaar heen. Dit verklaart zich gevoegelijk, zoo men aanneemt, gel^'k men dan ook doet, dat onze aarde begonnen Is met een gloeiende bol, één vuurgloed, een kokende massa te zijn, en zulks wel omgeven door een machtige atmosfeer van vocht. Dit beduidt niet, dat er ook niet in de aardbol vocht kan gescholen hebben, maar In elk geval verkeerde dit vocht dan in een toestand van hooge verdamping, en soortgelijke invloed moet van den vuurgloed in heel onze aardbol aanvankelijk op de atmosfeer die de aarde omgaf, zrjn uitgegaan. De gesteldheid van die atmosfeer stond tegen de gesteldheid van. de invloeiende aardbol over. Tusschen beide moest een worsteling intreden. De vuurgloed moest steeds opgloeien om de atmosfeer In damp te doen opgaan, en omgekeerd, de atmosfeer moest een, invloed oefenen, die er allengs toe leidde om de gloedmassaaftekoeienen den gloed te dempen^ Bij die worsteling nu bleef aan de atmosfeer de overwinning. Niet de vuurgloed der aarde heeft onzen dampkring verdampt en doen verstuiven, maar omgekeerd is door den dampkring de buitenste oppervlakte der gloedmassa ontvuurd, gehard en In een vaste laag omgezet. Op die aldus ontstane harde las^ heeft toen de dampkring zijn dampen in den vorm van regendruppelondoen netrkomen, ca alzoo z^n de zeeSn over de oppervlakte der aarde uitgebreid. De overwinning van den dampkring Is alzoo een volkomene geweest, en waar ge ook de zee aanschouwt, die haar golven over de diepte doet trillen, spreekt die Oceaan u van een bedwongen, ten on« dergebrachte, en nu geheel onderworpen vuurgloed.

Nadat nu eenmaal de uiterste oppervlakte der aarde afgekoeld en verkoold was, is dit proces van afkoeling en verkoling voortgegaan. Over de eerste laag van de eerste materie heeft zich een tweede, daarover een derde laag gevormd, en zoo is van lieverlede die korst ontstaan, die thans op een diepte van 54 Kilometer heel de aardbol omgeeft. Nu toont Intusschen wat men In de aardkorst vindt, dat deze afkoeling en verharding niet regelmatig en geleidelijk plaats greep, maar met schokken en stooten. Blijkbaar toch heeft de onmetelijke gloedmassa nog gedurig getracht het verloren terrein te herwinnen, door zich met alle kracht tegen enkele zwakkere punten van de nieuwgevormde laag op te dringen, en die opnieuw te breken, te doorboren en te scheuren. Zoo kwam het telkens tot een gewelddadige reactie van de gloedmassa tegen de door de atmosfeer gevormde laag. Zoo schoof, zoodra er reeds meerdere lagen gevormd waren, een lagere laag dwars door een hoogere heen, drong door de scheur naar boven, en zette zich daar vast. En behalve deze opdringing van laag tegen laag én deze opschuiving en inschuiving van laag op en tusschen laag, had men bovendien nog van meet af te doen met wat we nu nog in de vuurspuwende bergen waarnemen. Al spoedig toch ontwaarde men bij nader onderzoek, dat de op elkaar volgende lagen al wat er onder school allerminst hermetisch hadden afgesloten. Bg de plaats hebbende inkrimping vooral kwamen er scheuren en gaten In zulk een laag, en zoodra zulk een opening zich gevormd had, drong de gloedmassa zich op naar boven, om door deze scheuren en reten heen gloeiende stroomen naar buiten te werpen. Het is hierdoor, dat de vuurspuwende bergen ontstaan zijn, en dat, gelijk nog onlangs in Zuid-Italie bleek, met het vuurspuwen van deze bergen een verbrokkeling, verscheuring en vernieling van de bovenste aardlaag kan gepaard gaan, die zeer ernstige verwoestingen kan aanrichten. In vroeger jaren ontbrandde op dit punt soms vr^ hevige str^d tusschen de zoogenaamde Plutonisten en Neptunisten, beide namen ontleend aan Romeinsche godegestalten. Neptunus was In de mythologie de god van de zee, Pluto was de god van het vuur. Nu namen de Plutonisten de hierboven geschetste actie aan, daarin bestaande, dat de vuurgloed die uit het hart en de kern der aarde werkte, de hoofdbewerker was van de plaatsgrijpende veranderingen; terwijl omgekeerd de Neptunisten de hoofdwerking van het water lieten uitgaan, dat zich uit de atmosfeer en uit de dampen der aarde op den vuurgloed wierp. Thans heeft die aloude strijd afgedaan, en Is men het er tamelijk wel over eens, dat de gang der ontwikkeling van onze aarde zich uit beider werking sa& m, zoowel van het water als van het vuur, het best verklaren laat.

Men onderscheidt voorts de afkoelende en verhardende werking die aan de oppervlakte der aarde steeds verder voortdrong, in onderscheidene formaiiün. Eerst was al wat tot deze aarde behoorde één gloeiende, vloeiende massa, en eerst uit deze vloeiende massa heeft zich de steen in verschillende vormen verhard. Niet alleen het metaal, ook de steen begon met vloeistof te zgn, en het is eerst uit deze vloeistof, dat zich allengs de verschillende soorten van steen hebben afgekoeld. Vier formation heeft men gepoogd * daarbij te onderscheiden; iets waarop we hier niet nader kunnen Ingaan, daar bet voor ons onderzoek niet dan van zeer ondergeschikt belang is, welke soort steen achtereenvolgens door verharding In den toestand van vastheid Is overgegaan. We volstaan daarom met de namen te noemen, waarmede men deze vier formatiën pleegt aan te duiden. De onderste, diepst liggende formatie noemt men de Archaïsche, een naam die niet anders aanduidt, dan dat zé*de oudste formatie Is. Dan volgt de tweede, van onderen op gerekend, als de Paleozoische, waartoe o. m. de steenkolenlaag behoort. De derde is de Mesozoische, waarvan de krgtlagen de meest bekende zijn.: Eii de vierde eindel^k is de Kaenozoische laag, waarin men ook sporen van menschelijke overblijfselen acht ontdekt te hebben. Toch beelde men het zich niet in, alsof deze vier formatiën thans in stille ruste zich de één over de ander uitvloden. Het tegendeel is het geval. Er grijpt nog steeds ook in deze onderscheiden lagen een steeds voortgaande actie plaats, teweeggebracht ixa& xx den Invloed van d^ gloed^ den invloed van het water, den Invloed van de lucht, ec den zrjdelingschen invloed van de vuurspuwende reten. Uit al deze invloeden toch ontstaan gedurig meerdere formatiën, die niet anders dan uit de werkt& g vau nieuw ontwikkelde krachten te verklaren zijn. Iets waarop daarom temeer de aandacht zich moet vestigen, otndat bleek, dat er niet enkel vloeigloed in steen werd omgezet, maar dat de reeds gevormde steensoorten, onder den Invloed van deze weirkingen der lagen, zich ook in andere steensoorten veranderden. Feitelijk heeft men alzoo met drieërlei te doen: ie. met wat zich rechtstreeks uit de vloeiende gloedmassa afkoelt en verhardt; 2e. met wat door de reeds gevormde lagen uit de gloedmassa of uit een lagere laag doorbreekt en ten slotte op de aarde wordt uitgeworpen; en 3e. met wat In de reeds gevormde lagen zich ouder nieuwe invloeden wijzigt, soms zelfs verandert in het soort. De eerste noemt men sedimentaire, omdat ze gevormd zijn door bezinksel; de tweede eruptieve, omdat ze als vuur opspuwden; en de derde dynamische verschijnselen, omdat het producten zijn van nieuwopgekomen krachten.

Van bijzonder gewicht voor de kennis van de actie die in onze aardkorst plaats greep, zrjn de overblijfsels van organische bestanddeelen die men niet alleen tusschen, maar ook In de steenformatiën in groote menigte ontdekt heeft. Planten en dieren zijn blijkbaar door een actie als bovenbedoeld overvallen, soms zelfs in een nog werkzame massa opgenomen, en in die steenmenigte zelven versteend. In deze verschijnselen heeft men gedacht een middel te bezitten, om zelfs den duur te bepalen, die voor de formatie van zulk een laag noodig is geweest. Men achtte ten slotte zelfs met groote nauwkeurigheid te kunneu vaststellen, hoeveel jaren en eeuwen noodig waren geweest, om een steenkolenbed van zekere diepte en uitgestrektheid, gelijk men ze aantrof, in stillen voortgang te vormen. Zooveel het kon, ontleende men hiertoe zijn maatstaf aan veranderiogen en formatiën die nu nog plaats grijpen, en paste den gevonden maatstaf daa toe op de groote vervormingen die men in de sedimentaire lagen vond. Daar nu verreweg de meeste geologen uit de latere jaren niet alleen alle rekenen met de Heilige Schrift hadden opgegeven, maar er tuk op waren met wiskundige zekerheid aan te toonen, dat zij 't veel beter wisten dan de Schrift, is aan de uitkomsten van deze beweringen maar al te dikwijls een wapen ontleend om de Openbaring In de Schrift met de openbaring In de Natuur te bestrijden. Nu erkent natuurlijk elk Christenmensch, gelijk we boven reeds aangaven, dat hetgeen de Natuur zelve leert, evengoed een Openbaring Gods Is als wat we in de Schrift vinden; maar de conclusie, die zeer stellig voor de feiten geldt, gaat daarom nog volstrekt niet door bij de daarop gebouwde berekeningen. Dan toch zou eerst vast moeten staan, dat het proces, waarmee we te doen hebben, zich alle eeuwen door met dezelfde traagheid had voortbewogen als thans. En juist hiervoor is het bewijs nooit geleverd, noch kan geleverd worden. Reeds bij het kind ziet men, hoe bij alle eerste wording het proces gansch andere en veel snellere afmetingen aanneemt dan op later leefttijd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1912

De Heraut | 4 Pagina's