GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nu de Regeering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nu de Regeering

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

*fss»t A„isterdam, 16 December 1919.

Nu de Regeering, zooals de Minister van Financiën verklaarde, ernstig overweegt den financieelen band tusschen Kerk en Staat onder voor beide partijen billijke voorwaarden te ontbinden en de Minister de kerkelijke besturen zeif reeds heeft uitgenoodigd, daarover saamsprekingen met g hem te houden, is het vraagstuk van de z verhouding tusschen Kerk en Staat, vooral wat de financieele quaestie betreft, weder K actueel geworden en is het daarom goed, dat aan dit vraagstuk de aandacht der erken gewijd worde.

Ook voor onze Gereformeerde Kerken is dit vraagstuk van belang. Niet alsof we r zoo bijzonder begeerig naar zouden zijn, dat, wanneer het tot boedelscheiding tusschen Staat en Kerk kwam, ook een deel van de dan uit te keeren kapitalen aan onze Kerken zouden geschonken worden. l is het zeker onrecht, dat de Overheid, ie thans krachtens Artikel 171 der Grondet aan alle Kerkgenootschappen subsidie erleent, dit alleen niet doet aan de Gereformeerde Kerken, hoewel zij in zielenaantal a de Hervormde en de Roomsche Kerk et talrijkst zijn; en al wordt dan ook lgemeen erkend, dat bij een eventueele itkeering van kapitalen aan de verschilende Kerken, die dusver subsidie genieten, ok de Gereformeerde Kerken, al ontvingen e dusver niets uit de Rijksschatkist, naar echt en billijkheid niet mogen worden oorbij gegaan; toch is het niet om dit inancieele belang, dat onze Kerken zelfbij eze afrekening zouden kunnen hebben, at wij de losmaking van den financieelen and tusschen Staat en Kerk met hartelijke ngenomenheid zouden begroeten.

Het bezit van een dergelijk kapitaal zou elfs ia meer dan één opzicht vóór onze erken, die tot dusver geheel uit eigen iddelen in de uitgaven van den eeredienst oorzagen, niet zonder bedenking wezen. ooreerst is het gevaar niet denkbeeldig, at wanneer onze Kerken zulk een kapitaal ntvingen, de offervaardigheid der leden aardoor dalen zou. Ook bij het Christelijk nderwijs heeft men de ervaring opgedaan, at naarmate de subsidie van den Staat teeg, de contributiëo verminderden. En in e tweede plaats kan het bezit van zulke apitalen altoos een gevaarlijk element orden, wanneer er strijd ontstaat in de erken zelf over de handhavirsg van de elijdenis. De vrijheid der Kerken is het este gewaarborgd, wanneer geen kapitalen aar binden.

Maar al achten we voor onze eigen Kerken e uitkeering van zulke kapitalen niet zonder evaar; met het oog op den kerkelijken oestand in het algemeen, kunnen we niet nders dan met blijdschap het voornemen er Regeering begroeten, om den finanieelen band tusschen Kerk en Staat los e maken.

Natuurlijk zal dit niet kunnen geschieden onder Grondwetsherziening. Art. 171 onzer M Grondwet stelt de uitkeering dezer subsidies vast, en dit artikel zal dus weggenomen of door een ander artikel moeten vervangen worden. Zelfs zal de ernstige vraag daarbij aan de orde moeten komen, of de Regeering met een herziening van Art. 171 alleen volstaan kan. Heel het Vle hoofdstuk onzer Grondwet, dat over den Godsdienst handelt, behoeft wel een grondige revisie. Al zijn de grondbeginselen, waarvan de Grondwetgever bij dit hoofdstuk is uitgegaan, niet onjuist, er komen bepalingen in dit hoofdstuk voor, die deels verouderd zijn, deels voor de Kerk krenkend zijo, en er bestaan leemten, die dringend aanvulling vereischen. Vooral de critiek op dit Hoofdstuk door Mr. Borret in zijn proefschrift uitgeoefend, heeft de noodzakelijkheid van deze herziening in helder licht gesteld.

Maar al hopen we, dat bij de komende Grondwetsherziening niet alleen Artikel 171, maar heel dit hoofdstuk aan de orde zal worden-gesteld, toch is het financieele vraagstuk zeker het meest belai'grijke. En de groote en allesbeheerschende vraag is dan ook, hoc dit vraagstuk zal worden opgelost. Eenerzijds dringt men er op aan, dat de Staat den financieelen band nog versterken zal, door dé subsidies aan de Kerkgenootschappen te verhoogen en die subsidies ook uit te keefen aan die Kerken, die dusver geen toelage uit de Staatskas ontvingen. Anderzijds wil men dat de Staat den financieelen band geheel verbreken zal, omdat deze financieele band een zilveren koorde is gebleken, die èn den Staat èa de Kerk in hun vrije ontwikkeling belemmert en met name voor de Kerk een geestelijke schade is gebleken. Maar ook onder degenen die voor de ontbinding zijn van den financieelen band, bestaat geen gering verschil van gevoelen over de vraag, hoe die ontbinding moet plaats vinden. Sommigen willen, dat de Staat eenvoudig zal ophouden deze subsidies uit te keeren; anderen achten, dat de Staat dit niet doen mag zonder als vergoeding voor deze subsidies aan de Kerken een kapitaal te geven.

Het was daarom zeer goed gezien, nu dit vraagstuk zoo actueel is geworden, dat het Bestuur van den Gereformeerden Bond besloot een buitengewone vergadering te houden om dit vraagstuk te bespreken en daarbij als inleider uitnoodigde Mr. C. J. van Apeldoorn. Mr. van Apeldoorn behoort toch door zijn uitvoerige en h grondige studiën over de kerkelijke goederen in Friesland, tot de beste kenners van de juridische vraagstukken, die aan dit onderwerp verbonden zijn. Aan zijn voorlichting was dus groote waadde te hechten, d te meer waar hij ook bij het debat, te Leeuwarden gehouden, reeds gebleken was a voor geen kerkelijke vooroordeelen uit den weg te gaan.

Het referaat, door Mr. van Apeldoorn gehouden tot toelichting van een negental stellingen, waarin hij kort zijn gevoelen sa^mvatte, is dan ook fnet bekwamen spoed in druk verschenen en kan dan ook uitmuntend dienst doen om dengene, die van de historische vraagstukken op de hoogte wil komen, voor te lichten. Op zeer klare en bevattelijke wijze, zoodat zelfs een leek op dit gebied hem gemakkelijk volgen kan, heeft hij uiteengezet, hoe de verschillende oederen en fondsen in ons land ontstaan ijn; welk eigenaardig karakter ze droegen, n.l. dat ze niet het eigendom waren van de erk, maar istichtingeos, d.w.z. eigendommen, die niet behoorden aan een bepaalden persoon of corporatie, maar bestemd waren voor een bepaald doel. Hoe eze goederen, die vóór de Reformatie betemd waren voor den Roomschen eereienst of religie, na de Reformatie door de verheid bestemd zija geworden voor de ereformeerde Kerken, bepaaldelijk om aaruit de tractementen te betalen; en hoe e Overheid daartoe voor een deel zeif het eheer dezer goederen op zich genomen en deze goederen in zoogenaamde geestelijke terheert der Kerk zich verplicht achtte. leef de toestand zoo tot het einde der aarbij behoorende goederen zouden onder e verschillende gezisadheden of Kerken erdeeld worden naar gelang van het zieenaantal. En wel heeft zoowel Koning odewijk in 1808 als daarna Koning Wilem I weer bepaald, dat de Staat aan de ienaren van den godsdienst, nu niet meer an één gep-'"t!''"'ï? rf'< ^ Kerk, maar van Kerken, : v '-)..; : '••' lle enten zou eschied zijn er geconfi.-q ist tractezou niet de vroelar alleen p gronden f doel ma­ igheid. Ooi le Grond­ et zou niet en van de erkregen re, oals men ewoonlijk ) vrijwillige oezegging zoodat e Overheic itigd zou ezen deze t e trekken, onder dat 2rken, die eze subsidi' recht zou orden aang v e k m b t l k r b g d K g c d K antoren beeft saamgevoegd, zooals met ame in Holland en Ltrecht is geschied. i e inkomsten dezer Kerkelijke en geesteijke goederen reikten echter bij lange na w iet toe om in de behoeften aan predikants-d ractementën te voorzien, waarom de p 1 verheid uit belastingpenningen het ont­ k rekende aanvulde, waartoe zij als »voed-v 8e eeuw, toen, tengevolge van de omenteling, de band tusschen Staat en erk verbroken werd en de Overheid opield de Gereformeerde-Kerk als de ware S hristelijke Kerk te erkennen, hield ze ook op et de predikantstractementen te betalen t n besloot ze de goederen der geestelijke g antoren, die dusver voor deze tractementen l ediend hadden, nu voor een ander doel e bestemmen, nl. voor de armen en g et onderwijs. Da Kerkgebouwen en de

Op grond r. van Af toog komt conclusie. d v dat de Overheid geen de minste verplichting heeft om, wanneer zij den financieelen band met de Kerken losmaakt, aan deze eenige schadeloosstelling te geven. > De bevoorrechte Kerken, zoo zegt hij in stelling VIII, kunnen daarbij rechtens geen aanspraak maken op schadeloosstelling". Hij zelf acht het dan ook ten zeerste gewenscht, dat de losmaking van den financieelen band geschiedt zonder schadeloosstelling. , , Verleent de Staat schadeloosstellicg, zoo zegt hij, dan is dat gunst, geen recht. Ds vraag is nu, of de Staat dergelijke gunsten behoort te verleenen? " Het antwoord daarop luidt: Neen. Wanneer de Staat, van oordeel, dat het niet langer op zijn weg ligt de Kerken financieel te steunen, maar dat deze zelf in de kosten van haar eeredienst moeten voorzien, de jaarlijksche uitkeeriogen staakt, dan moet hij niet in lijnrechten strijd met dit standpunt aan de Kejken uit 's Lands kas in een of anderen vorm, onverplicht, een kolossale uitkeering doen om haar, ook voor het vervolg, de inkomsten, welke er tot dusver waren, te waarborgen", (blz. 28) Maar al voelt hij zelf 't meest voor het staken der uitkeeringen zonder schadeloosstelling, seen denkbeeld, dat hem uiteen oogpunt van recht een gezonde staatkunde het eenig juiste schijnt", toch vreest hij wel, dat dit denkbeeld weinig kans heeft verwezenlijkt te worden, omdat er te groote financieele belangen bij betrokken zijn. Mits men maar niet langer spreke van „verkregen rechten", waarop deze restitutie zou berusten, heeft hij er dan ook geen overwegend bezwaar tegen, dat de Staat een zeker kapitaal aan de Kerken uitkeert, mits dlle Kerken dan op een voet van gelijkheid behandeld worden en niet de eene Kerk boven de andere wordt bevoorrecht. Daarom zal aan twee eischen dan voldaan moeten worden:

Ie. dat ook die Kerken, welke tot dusverre niets uit 's Lands kas ontvingen, in de uitkeering deelen;

2e. dat de uitkeering aan de Kerken geschiedt in evenredigheid van elks ledental. De stellingen, waarin Mr. Van Apeldoorn zijn betoog saamvat, luiden daarom aldus:

I. De rechtstoestand der kerkelijke goederen beantwoordde vóór de Reformatie aan wat wij heden ten dage stichtingen noemen.

De inkomsten strekten ten behoeve van den Katholieken eeredienst.

II. Sinds de Reformatie erkende de Overheid alleen de Gereformeerde religie als de ware Ciirisielijke religie.

De inkomsten der kerkelijke goederen kwamen sindsdien, kiarhtens besluit van de Overheid, alleen ten goede aan de uitoefening van die religie.

De Overheid voerde het opperbeheer over die goederen van alle pieuze stichtingen en chtte zich gerechtigd daarover te beschikken.

In den eigendomstoestand der goe eren heeft zij in het algemeen geene wijziging gebiacht. III. De Revolutie proclameerde de scheiding van Kerk en Siaat.

S'ndsdien erkende dus de Overheid nkele Kerk meer als de ware. geen

Hieruit vloeide voort, dat de inkomsten der kerkelijke goederen óf ten goede moesten koen aan alle gezindheden, óf een geheel nieuwe bestemming moesten ontvangen.

Het laatste bepaalde de Overheid in 1-798 en aanzien van de goederen der z.g.n. geesteijke kantoren, het eerste ten aanzien van de erkgebouwen en de daaibij behoorende goedeen alsmede de pastotiehuizen.

IV. Koning Lodewijk Napoleon gelastte bij esluit van 5 April 1808 no. 35 de overbrening van de in 1798 nationaal verklaarde goeeren der geestelijke kantoren raar 's LaLds as.

Op gronden van doelmatigheid en niet op rond van die overbiengiug-heeft hij bij Dereet van 2 Augustus 1808 aan de ondejscheiene gezindheden uiikeeringen uit 's Lands as toegezegd.

Ten aanzien van de kerkelijke goederen beatte het Decreet eeae regel ng, welke zich geeel aansloot bij die van 1798.

V. Na de Restauratie handhaafde de Overeid de in 1808 gedane toezegging van uitkeeingen uit 's Lands Kas aan de onderscheidene ezindheden.

Zulks geschiedde op dezelfde gronden, welke n 1808 tot die toezegging hadden geleid.

VI. Artikel 171, Ie lid, der grondwet, het­ e elk aan de onderscheidene gezindheden of v erzelver leeraars verzekert de tractementen, l ensioenen en andere inkomsten door haar in 815 genoten, bevat niet de erkenning van ver­ s regen rechten, maar steunt louter op gronden E an doelmatigheid.

VII. Bij de toepassing ^van artikel 171, 2e id, heeft de Regeeiing tot dusverre zich in het lgemeen laten leiden niet door overwegingen van echt of billijkheid, maar door willekeur.

VIII. De financieele band tusschen Kerk en taat worde losgemaakt.

De bevoorrechte Kerken kunnen daarbij rechens geen aanspraak maken op schadeloosstelling.

Het is gewenscht dat dé losmakinggeleid-.lijk eschiedt, zonder schadeloosstelling , door jaarijksche korting op het bedrag der uitkeeringen.

Aan de in functie zijnde bedienaren van dm odsdienst, die uitkeeringen uit 's Lands Kas enieten, behooreu deze verzekerd te bij ven.

IX. Indien utiliteitsredenea ertoe leiden, bij osmaking van den financieelen band de Kerke.i chadeloos te stellen door eene uitkeering inens, eischen artikel 168 der grondwet en de illijkheid, dat aan alle Kerken zender ondercheid eene uitkeering worde gedaan in even edigheid van elks ledental.

Aan de klaarheid en helderheid van dit ridische betoog moet zonder twijfel hulde orden gebracht. Evenzoo waardeeren we et, dat deze jurist, die zelf tot Hervormde erk behoort, zoo beslist opkomt ook voor e rechten van de Kerken, die dusver geen ubsidie ontvingen. En niet minder heeft ijn principieel standpunt onze hartelijke nstemming, dat de Kerk niet van Staatsulp afhankelijk mag wezen. »Ik schaar ij geheel, zegt hij, aan de zijde van hen, ie van alle Staatshulp aan de Kerk afeerig zijn. De Kerk behoort niet te steunen p de Overheid, maar op de offervaardigeid harer leden. Het is der Kerk onwaarig, te worden onderhouden door het geld, at van Staatswege wordt afgedwongen ook an hen, die van haar niet gediend zijn v b e G o d m m d m v b of zelfs vijandig tegenover haar staan." (blz. 27)

Snijdend scherp is dan ook zijn antwoord aan degenen, die beweren, dat bij staking van de Rijksuitkeeringen zonder vergoeding, de Hervormde Kerk failliet zou gaan. »Indien dat waar was«, zegt hij, szou de Hervormde Kerk niet waard zijn, dat zij bestaat». »Men wil niet begrijpen*, gaat hij voort, »dat men juist uit liefde voor deze Kerk voor staking van alle staatshulp pleiten kan. Voor mij staat vast, dat een Kerk meer bloeien zal, indien zij steunt op de off: ; rvaardigheid barer leden, dan wanneer zij door staatsgeld in stand wordt gehouden «• (blz. 29 noot).

Dat we het principieel geheel met Mr. van Apeldoorn eens zijn, wat zijn beschouwing van de Staatshulp betreft, behoeft wel geen betoog. Eu het verblijdt ons, dat van Hervormde zijde dit zoo onomwonden wordt uitgesproken. De beste oplossing voor de Kerk zelf zou o. i. wezen, wanneer noch Staatstractement noch Staatskapitaal aan de Kerken werd uitgekeerd. Toch meenen we, dat practisch deze oplossing onmogelijk zal blijken en dat tegen het juridische standpunt van M. van Apeldoorn wel eenige bedenking is in te brengen. Daarop komen we een volgend maal terug.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 december 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Nu de Regeering

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 december 1919

De Heraut | 4 Pagina's