Jaarboek 1936 - pagina 32

30

zelfverzekerdheid. Wat zou dat zijn? Ik denk, dat het iets te maken heeft met den toestand van hem, die zich heeft gewonnen moeten geven aan wat hij heeft leeren zien als de waarheid, die aldus tot een overtuiging is gekomen, •— maar dan zoo dat deze toestand met het woord zelfverzekerdheid eigenlijk wordt gedisqualificeerd als eigenwaan en hoogmoed. Tegenover dat verwijt verklaren wij onbeschroomd: wij belijden de waarheid gelijk wij die zien; wij weten, dat wij niet door eigen kracht de waarheid kunnen kennen en in de waarheid staande blijven, maar alleen door Gods genade. Wij belijden de waarheid gelijk wij die zien op geen andere wijze als de Gereformeerde Kerk in Nederland de waarheid belijdt: in de vaste overtuiging, dat zij is de waarheid naar de Schrift, maar dan ook bereid om, indien mocht blijken dat wat wij als waarheid belijden met de Schrift strijdt, ons onvoorwaardelijk aan de Schrift te onderwerpen. Mocht die dag komen, mocht ooit eenig stuk, dat wij als waarheid belijden door het gezag der Schrift worden uitgewezen dwaling te zijn, dan moge God ons onze dwaling vergeven. Maar dit voorbehoud van dwaling, dat elk christen past, kan aan onze overtuiging het karakter van overtuiging te zijn niet benemen, en mag ons in den strijd voor de waarheid niet doen verslappen. Het is niet op grond van onze kracht of godzaligheid dat wij tot dien strijd ons aangorden, maar omdat wij door de waarheid gegrepen zijn. Het is de zelfverzekerdheid, die zich uit in de onmachtsbetuiging van een Luther: hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij. Volgen wij dan zonder schroom, met een licht gemoed, de roeping, die wij op het gebied der wetenschap hebben gezien en aanvaard? Hoe zou het kunnen. Wij hebben integendeel alle reden om ons af te vragen, onverschillig of het over onze internationale of nationale roeping gaat: wat moet daarvan terecht komen? Wat zullen wij, onrein van lippen en onrein van handen, in den dienst van onzen God kunnen volbrengen? Zelfs de allerheiligsten hebben maar een klein beginsel van de volmaaktheid, die alleen voor God zou kunti£n bestaan. Al ons werk is met zonde bevlekt, niets kunnen wij aan Gods zaak toebrengen. Neen, ons werk komt niet naast Gods werk te staan. Maar in gehoorzaamheid en trouw aan de ons gegeven openbaring mogen wij aan den strijd voor Christus onzen Koning, aan den strijd vóór de waarheid en tegen de dwaling ons niet onttrekken. Niet in roem op iets dat in ons zou zijn, op ons geloof of ons bezit, volgen wij onze roeping, maar in den geest van onze belijdenis: wie zal van zijn wetenschap spreken, lijke mensch niet begrijpt de dingen zijn?" wie zal eenige gedachte verstaat, dat „wij niet bekwaam zijn

ziende dat „de natuurdie des Geestes Gods vaststellen, dewijl hij van ons zelven iets te

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen