De Vrije Universiteit na Kuyper - pagina 407
De Vrije Universiteit van 1905 tot 1955, een halve eeuw geestesgeschiedenis van een civitas academica.
twee substanties, nl. van het sterfelijk 'stoffelijke' deel en het
onsterfelijk 'psychische' deel van de ene mens.
Zoals ik al eerder opmerkte, werden VoUenhoven en Dooyeweerd
door de strijd met de theologen ertoe gebracht zich nader
rekenschap te geven van de 'onsterfelijke ziel', terwijl ze daarna
door de leeruitspraken van 1942 werden geremd in hun pogingen
de antropologische vraagstukken radicaal door te denken.
Dooyeweerd is met zijn antropologie niet gereedgekomen.
Daardoor miste Dooyeweerd de aansluiting met de medische
wetenschap. Dat kwam ook voort uit zijn eigen uitgangspunten. Hij
maakte het primaire onderscheid tussen naïeve ervaring en
wetenschappehjk denken, waardoor de concrete mens en dus ook
de zieke mens slechts indirect object van wetenschap genoemd kon
worden. Wetenschap is bij Dooyeweerd vooral aspects-analyse,
zodat men wel van een wetenschappelijk verdiepte geneeskunde,
maar niet van geneeskunde als wetenschap kan spreken. Het ging
hem om de ontwikkeling van een filosofische antropologie biimen
zijn nieuwe kritiek van het theoretische denken. Aan de 'practische
Vemunft' van de geneesheer kwam hij niet toe.
A.L. Janse de Jonge, de opvolger van L. van der Horst, hield
zich als psychiater voortdurend met antropologische vragen bezig.
Hij oriënteerde zich vrijwel geheel aan de existentialistische
fenomenologie. De wijsgerige stroming, die Zuidema in de kern
bestreed, gebruikte Janse de Jonge om De Mens in zijn Verhoudin-
gen beter te verstaan. K. Jaspers en L. Binswanger hadden met hun
psychologisch-psychiatrische werken grote betekenis voor zijn vak.
Omdat hij als arts moest uitgaan van de zieke mens, was de
'phaenomenologische psychologie' van groot belang voor hem en
kon hij de aansluiting bij Dooyeweerd niet vinden. En van zijn kant
schreef Dooyeweerd over Binswanger: 'This existentialism is not
interested in the structural investigations which we deem to be a
necessary condition of a really warrented philosophical anthropo-
logy.' Bij Binswanger vreesde hij een nieuwe synthese tussen bijbels-
denken en immanentie-filosofie.
Toen in 1957 van Berkouwer De mens het beeld Gods uitkwam,
was dat aanleiding voor Janse de Jonge om zich te heroriënteren.
Ook het boek van C A . van Peursen: Lichaam-ziel-geest, was daarbij
van belang. Hij wüde aan een christelijke antropologie gestalte
geven. C A . van Peursen had als Leids student in de oorlog aan de
401
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987
Publicaties VU-geschiedenis | 460 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1987
Publicaties VU-geschiedenis | 460 Pagina's