GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„In u"; het kettersche quasi-stichtelijkheidje.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In u"; het kettersche quasi-stichtelijkheidje.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een dezer dagen las ik in den „Cherubinischer Wandersmann" van Angelus Silesius (pseudoniem voor Johann Scheffler). Deze auteur, die ook bekend is door zijn „Heilige Seelenlust", of: „geestelijke herderliedekens van de op haar Jezus verliefde Psyche", publiceerde omstreeks 1657. Hij is bekend om zijn mysticisme, waardoor de kracht der Refonnatie voor niet zoo'n klein deel in Duitschland — en elders — is gebroken, kwam voort uit een kring, waarin b.v. Joh. v. Staupitz geëerd, maar Luther vrijwel genegeerd werd, en greep, hoe langer hoe meer met bewustheid, terug, tégen de Reformatie, naar de valsche mystiek der Middeleeuwen. Zoo b.v. naar Tauler. Geen wonder, dat hij, achter Tauler aan, zich al spoedig verloor in vele fundamenteele ketterijen. Als daar, zijn: een pantheïstische, erotische vervalsching van het evangelie van den eenigen middelaar Gods en der menschen, een ont-krachting van de „religie" als „dienst" van „gehoorzaamheid" uit het „verbond", totdat er bij hem niets anders van de „religie" overbleef, dan een ego-centrisch draaien om zichzelf heen, waarbij de door traditie overgeleverde naam van „God" een weikomen dienst kon bewijzen om dit gedraai een tenminste nog „ s t i c latelijke" opvaart tot de stratosfeer der natuurlijke „zielewereld" te laten lijken. De verzen van Angelus Silesius zijn zóó quasi-religieus, en zóó wezenlijk ontzonken aan het echt-calvinistisch begrip van den dienst van God, dat zij in hun form ui eer ing van zijn aesthetisch-klinkende ketterijen dikwijls wonderveel lijken op de formules van Karl Barth en de zijnen i); ik herinner daaraan, niet zoozeer om ermee te demonstreeren, dat „de uitersten elkaar raken" (in de „natuur"), als wel, om de „proef" te geven op deze „som": dat alle opbouv/ van een leer omtrent God en Gods „aanspraak", indien ze n.I. opgebouwd wordt uit mijzelf, zonder gehoorzame aanvaarding van het geopenbaarde Woord, „beeldendienst" brengt, en een wegnemen beteekent van den „dienst" van Gods geroepen ambtsdragers uit dit concrete leven, waarin de eenige wet-gever ons gesteld heeft; en dat het hiertoe komen móét, ook al beginnen twee denkers (Angelus Silesius èn Karl Barth) op denzelfden weg van (natuurlijke) verzinning aan den tegenovergesteldem kant. 2)

Van dezen man nu trof ik volgend vers:

Was Gott am liebsten thut.

Das liebste Werck, dasz Gott so jnniglich ligt an, 1st, dasz er seinen Sohn in dir gebehren kann;

m.a.w.: het liefste werk, dat God zoo na aan het hart ligt, is dit, dat Hij zijn Zoon in u Jcan doen geboren worden.

Toen ik dat vers las, moest ik er ineens aan denken, dat het misschien maar een heel enkele zou zijn, die zich verwonderen (laat staan: „bezwaard" voelen) zou, als ik, of een ander, dezelfde uitspraak eens letterlijk in een preek opnam. Bewijzen behoef ik niet te geven, want men kan deze zelfde uitdrukking, (dat Christus, of de Zoon Gods, „in ons moet geboren worden") niet alleen steevast zien terugkomen bij de roomsche „mystiek" van de Middeleeuwen, en bij de anti-reformatorische geesten van daarna, maar ook in gereformeerde bladen (b.v. nog in 1930 in een onzer leidende organen), in gereformeerde preeken, christelijk-gereformeerde, en (daar wel héél erg) „oud-gereformeerde" uitlatingen. B.v. De Saambinder.

Trouwens, dat Angelus Silesius bij ons ingang^ vond, zal ieder mij toestemmen, die in „allergereformeerdste" bladen zoo tegen kerstfeest (on in de preek) zich ziet (of hoort) onthaald worden op het overbekende rijmpje:

Werd Christus duizendmaal in Bethlehem geboren. En niet in u, zoo blijft gij eeuwig nog verloren...

Want ooik dat is letterlijk van Angelus Silesius (I, 61; opschrift: in u moet God geboren worden). Wie onzer heeft dit vers niet gehoord? Men moet het maar eens lezen in zijn omlijsting, dan wordt pas de bedoeling duidelijk. Immers, om deze twee regels heen staan opmerkingen als deze: vraag niet, christen, waar Gods troon is; die troon is daar, waar Hij „in. u" zijn Zoon „gebühret" (I, 50); of: dat men niet tot God mag schreien, roepen, immers: de levende fontein is „in u" zelf (I, 55). Straks over die „omlijsting" nog meer.

Voorzoover nu Angelus Silesius niet door zjjn hopelooze tegenstrijdigheden verhinderd wordt, een „stijl" te hebben, kan men inderdaad boven aangehaalde versregels bij hem nog tot op zekere hoogte „stijl-vol" noemen. Waarlijk, die uitspraak van „Gods Zoon IN MIJ GEBOREN" „past" bij een gedachtenschema, als van dezen man, die immers van zichzelf verklaart, dat hij Maria moet zijn, en God uit zichzelf moet baren; dat hij God in zich besloten houdt; zich „aus sich" moet „austun und entgieszen"; die zichzelf voor Gods kind en zoon houdt, maar dan tegelijk er aan toevoegt, dat God op zijn beurt weer het kind van dezen dichter is; en die het als zijn plicht ziet, zwanger te zijn van God:

Ich musz Gotts schwanger sein: sein Geist musz ob mir schweben

Und Gott in meiner Seel' wahrhaftig machen leb en.

Maar ik geloof, dat het toch nóg vaster moest staan voor óns, dat een dergelijke vraag, of n.I. Christus al „in ons" gehoren is, — met alle variaties op dit thema, b.v. of het al kerstfeest „in ons" geworden is, en Pinksterfeest „in ons" geworden is, etc. — slechts dan in zekeren zin „stijl" vertoont, als ze met de fundamenteele ketterij van Angelus Silesius, en al die anderen, verbonden is. Met den „stijl" van het gereformeerde denken is die vraag op geen enkele manier te verbinden. Gerefonneerd is het, te zeggen, dat het kerstfeest gekomen, en Christus gebo-ren is „vóór"

ieder; verlossend of richtend. En dat er moet zijn: het heilsfeit vóór mij, het geloof „in mij".

Zulke terminologie, hoezeer nog „algemeen", ia eigenlijk reeds daarmee veroordeeld; wij moeten, waar het „Woord des Koni'ngs" is, dat Woord zijn „heerschappij" laten; en dus niet de termen der heidenen inplanten in een „christelijke rede". Maar daar is nog meer. Termen als deze — ook al om hun veelvuldig gebruik — zijn zoo uiterst gevaarlijk voor de gezondheid van ons volk; dit „in ons" — aldus gebruikt — is immers heel wat anders, dan het „in ons" van de Schrift; die wel zegt, dat de persoon van Christus, de persoon van den Geest „in ons" wezen en vooral b 1 ij V e n wil, maar nooit ons met een machteloos gebaar van „toepasselijkheid" arm en leeg naar huis zendt met de niemand helpende vraag van kettersche origine, of het heilsfeit al „in ons" geschied is. De bijbel spreekt van een „mystieke unie" tusschen den geloovige en den PERSOON van den Middelaar, den Geest, God. Doch die schoon© bijbeltaal wordt hier uitgeruild VOOT een cpiasi-mystieke verdoezeling (of hoogmoedige dusgenaamde „sublimeering"!) val^ het heilsfeit, 't WERK dus van dien Persoon, datgene dus, wat Hij GEMAAKT heeft. Zulke versleten termen doezelen de majesteit van het objectieve heilsfeit weg; ze zijn dan ook een onwillekeurig symptoom daarvan, dat ettelijke gereformeerde, christeUjk-gereformeerde (enz.) preeken nooit ofte nimmer moeite doen, UIT het heilsfeit te redeneeren, en positie te kiezen IN de geschiedenis der Godsopenbaring; ze vullen soms onze uren met leeg vertoon, en laten de engelen elkaar zeggen: alzoo spreken ook de heidenen. Ze zijn de oorzaak, dat soms zelfs de „Einmaligkeits "-gedachte 3), die calvinistische aanvaarding van de heils-geschiedenis al lang ertoe had kunnen leiden, het probleem van de „geschiedenis" te stellen in innige eenheid met dat der heils-geschiedenis, zoo geheel practisch aan onze aandacht ontzonken is, dat men het heilsfeit, dat immers maar eenmaal geschieden kon („einmalig") verdoet in zulke onnoozele quasistichtelijkheid, en het probleem van het „Einmalige" in de geschiedenis maar overlaat aan duitsche wijsgeeren als Windelband en Rickert; die lang niet gereformeerd zijn, o neen, maar ons toch beschamen met de nuchtere werkelijkheid, dat zij een probleem aanpakken, dat wij, calvinisten, al lang hadden moeten zien. Natuurlijk denkt er iemand, dat ik doordraaf. Hij blijve dan maar op zijn stoeltje zitten; maar ik beweer, dat aan zoo'n enkel vruchtje men dadelijk een heelen boom kent.

Of geven de feiten me soms hierin geen gelijk? Z© spreken anders duidelijk genoeg. Op dezelfde bladzij, ja onmiddellijk na het door „zwaar-gereformeerde" sprekers en schrijvers vaak overgenomen „kerstvers" van daareven (dat, al was Christus duizend maal in Bethlehem geboren, en niet „in u", gij wis nóg eeuwig gingt verloren) — volgen twee andere, die de bedoeling van dit eerste onmiddellijk doorzichtig maken:

Das aussre hilfft dich nicht. Dasz Kreuz zu Golgotha kan dich nicht von dem böson, Wo es nicht auch in dir wird auffgericht, erlösen.

En dan nog dit:

Steh selbst von Todten au f. Ich sag, es hilfft dich nicht, dasz Christus auserstandeiij Wo du noch ligen bleibst in Sünd, und todesbanden.

Dit is niets anders dan een soort van pantheïsme, en panchristisme, dat nog vandaag in de littei'atuur nawerkt, maar dat niet moet verdwalen naar preekstoelen. Het is volmaakt iets anders, dan het bijbelsche: opgewekt te zijn met Christus, in Christus, enzoovoort.

Trouwens, misschien kunnen we elkaar helpen met het vertoonen van de consequentie. Als de geboorte van Christus een werk Gods, een heilsfeit is, dan is de schepping der wereld oofe een werk Gods, de zondvloed, Abrahams roeping, het geven der Schrift, het zenden der openbaring, , en zoo heel veel meer, zijn dan óók heilsfeiten. Ook b.v. de wederkomst van Christus; een heilsfeitj dat ik tot mijn zaligheid evenzeer behoef als zijn komst in het kerstfeest. Waarom vraagt men nu ook niet aan de menschen: Is de schepping reeds „in u" geschied? Is Gods rusten op den zevenden dag reeds „in u" aangebroken? Is de Bijbel reeds „in u" ingegeven, al de Schrift? Heeft de zon reeds „in u" stilgestaan (let wel: niet op uw gebed, maar op Jozua's gebed, want de Christus is toch zeker ook niet „in u" geboren op „uw" gebed, dit ware immers „remonstrantsch" ? ) ? Is Abraham reeds „in u" uit Ur geroepen? „De braambosch" reeds „in u" ontstoken? Is het manna reeds „in u" geregend? En ook (want „manna" wordt zoo licht „vergeestelijkt"): zijn de kwakkelen reeds „in u" neergestreken? (neen, dit is geen spotternij, leg maar gerust 1 Cor. 10 hiernaast, daar denk ik o, p het oqgenblik ook aan). Heeft Simson reeds „in u" de poorten van Gaza gelicht? '

Ik ga niet verder. Als iemand zegt dat dit „andere dingen" zijn, dan vraag ik hem, of de heilshistorie niet één is, of de Christus niet was in „manna" en „water", of de Logos niet eenzelfde werk deed, al de eeuwen door, of de vleeschwording niet onlosmakelijk aan al de „heilsfeiten" der heilige historie verbonden is? En nu nog één stap verder: als ik Christus' wederkomst tot zaligheid noodig heb evenzeer als Zijn geboorte, het Pinksterfeit, enz., waarom vraagt men dan ook niet: Is de jongste dag reeds „in u" aangebroken? Is de Christus „in u" reeds weergekomen? Is deze wereld reeds „in u" brandende verga; an?

Och, antwoordt nu —• op dit punt gekomen — iemand: natuurlijk vraagt men DAT niet. Want dat laatste MOET nog komen. Ik antwoord: precies ; maar het staat toch op één 1 ij n met wat b.v. kerstfeest gaf; en werpt zijn mystieke vrucht reeds af aleer het een feit wordt in de historie; evenals Christus' eerste komst haar mystieke vrucht reeds schonk, eer ze een historisch feit werd. Natuurlijk zal niemand vragen, of na de „bedeeling" van „deze eeuw" Christus nog „IN" de alsdan gezaligden is wedergekomen; want men weet het veel te goed: van nieuwe dingen spreekt men dan niet meer. Maar dan is daarmee heel d© gedachtengang veroordeeld: immers: alle heilsfeiten moeten , , in ons" worden „gewerkt", öf anders : g é é n.

Laat ons hier nu maar halt houden. Alle heilsfeiten, geschied, of nog-niet, geschied, moeten, geopenbaard zijnde, geloofd en aanvaard worden.

Maar dat geloof is geen herhaling van het heilsfeit, geen verwezenlijking öf verwerkelijking ervan. Het is er mede een vrucht van.

Genoeg. Men moet het gereformeerde leven reformeeren; de vruchten nu van die reformatie laten zich o.m. grijpen, of missen, in de taal der kerk. „Geen tweeërlei zaad o> p uw akker'j dat is een tekst, die ook nog wel voor wat anders dienen kan, dan voor mooi© toespraken ter opening van een of andere christelijke die-en-die-school. Er is een tijd geweest, waarin de kinderen Israels voor de helft asdodisch spraken. Nu, dat was een kwestie van taal, waarbij men vooral niet moet gaan vergeestelijken. Tegenwoordig hebben we een ^ijd, waarin vele kinderen der kerk voor een vrij groot percentage de taal der heidenen spreken. En men moet vooral niet vergeten, dat daarin een „geest" openbaar wordt, of zekere geesteloosheid. Ja zeker, óók geesteloosheid. Heel wat vaderlandsche theologen b.v. zoeken den Gezangenbundel af naar ketterijen, en vinden... ALLEEN maar „remonstrantsch©" ... Maar het „in u" van Angelus Silesius „siert" intusschen heel wat gezangenschuwe preeken. Want hierin ontdekt men zoo geen uitgedrukt remonstrantisme; — en verder pleegt men niet te zien... De gezangenbundels (hier en in het buitenland) kennen Silesius' „in u" anders bizonder goed I

Ik las eens van iemand een verzuchting in de richting van de „eenvoudigheid des geloofs". Toevallig was het ook een man van dat „in u" enz. Hij had vermoedelijk vergeten, het woord „eenvoudigheid" na te lezen in zijn grieksch nieuw testament; dan zou hij begrepen hebben, dat het voorhl beteekent: uit één principe, uit één beginsel, uit één stijl werken, denken, spreken*). M.a.w. die „eenvoudigheid des geloofs" is een ondoordachte leus in den mond van ieder, die niet hard, en niet consequent, en niet uit één gezichtshoek tracht te denken, te spreken, te schrijven, te doen: hard te wérken dus.

In naam dus van di© „eenvoudigheid" mogen termen als deze verbannen worden. Want onze gereformeerde vaderen — de échte — kenden dat „in u" NIET; DIE hadden meer dan genoeg te verwerken aan deze gedachte: ©r zijn heilsfeiten, die behooren tot de heilsgeschiedenis; en de God, die deze geschiedenis wrocht, werkt in mij een oprecht geloof, waardoor ik Hém, in 4-eze geschiedenis zich openbarende, aanneem en Zijn welbehagen dien, gelijk ook deze heilsgeschiedenis zelve, waarin Hij mij immers opnam?


1) B.v. IV, 21, Der unerkannte Gott: Was Gott ist weisz man nicht: Er is nicht Licht, nicht Geist, — Nicht Wahrheit, Einheit, Eins, nicht was man Gottheit heist: — Nicht Weisheit, nicht Verstand, nicht Liebe, Wille, Gütte: — Kein Ding, kein Unding auch, kein Wesen, kein Gemütte: — Er ist, was ich, und du, und keine Kreatur. — Eh wir geworden sind was er ist, nie erfuhr. — Dezelfde ketterij, in de eerste regels, maar een elkaar naderen, blijkens de laatste regels, van den tegenovergestelden kant. Vgl. ook IV, 215: „Die Zeit begreift nicht die ewigkeit": So lange dir mein Freund im sinn liegt ort und zeit: — So faszstu nicht was Gott ist und die Ewigkeit. Lees ook I, 43: Ich lieb ein einzig Ding, und • weisz nicht was es ist: — Und weil ich es nicht weisz, drumb hab ich es erkist. Of I, 45: Wer nichts begehrt, nichts hat, nichts weisz, nichts Hebt, nichts wil, — Der hat, der weisz, begehrt, und Hebt noch jmmer vil. Vgl. I, 44, 46, enz.

2) Leg b.v. naast IV, 215 (zie boven, noot 1) de uitspraak: Du sprichst: Versetze dich aus Zeit in Ewigkeit; ist denn an Ewigkeit und Zeit ein Unterscheid? Of ook I, 47: Zeit ist wie Ewigkeit, und Ewigkeit wie Zeit, — So du nur selber dir nicht machts einen unterscheid.

3) N.l. dat een (geschiedkundig) (heils)feit slechts één maal geschiedt en geschieden kan.

4) Bewijzen gaf ik in mijn: „Tusschen ja en neen" over den naieven christenmens.ch.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1931

De Reformatie | 4 Pagina's

„In u

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1931

De Reformatie | 4 Pagina's