GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Petrus Datheens Psalmen Davids"

in Dr J. Pollmann's „Ons Eigen Volkslied")

door Jan Zwart.

VII.

Neen! om Datheen voor wat hij destijds in argelooze onschuld idtrichtte, zóó te kapittelen als Dr Pollmann ondernam, is onbarmhartig en overdreven fel.

Men kan geen enkele verzameling geestelijke- en wereldlijke liederenboeken, één- of meer-stemmig bewerkt, uit 's mans tijd opslaan of het aantal „valsche accenten" ligt er net zoo afschuwelijk in opgestapeld!

Doch DIE valschheden-in-accentueering en dus

lieelemaal niet de „minstens 7000" van Datheen, die Dr Pollmann optelt, hebben gemaakt „dat het psalmrythme vernield" werd, dat dat specimen van kerkgezang in de wereld' gekomen is, wat Dr Pollmann zoo funest vindt!

Daar hebbeai heel andere dingen aan meegewerkt niet alleen bij ons, maar ook bij het Duitsch-Evangeliscjhe kerklied, waarmee het onze in tal van uitvoerings-praclijken volmaakt parallel liep. Namelijk: de vervanging van het vrij-rhythmisch, declameerend karakter der poly-rhythmische, melismatige oude melodieën voor dat der langzaamaan, meer en meer aan strenge, gelijke maat gebondene; benevens nog tal van wisselingen en veranderingen van theorelischen- en anderen aard, die zooals wij in het vei-volg van ons betoog nog nader zullen loonen, direct en indirect op dat uiteenrekken van ongelijke tot gelijke, van noten nièt staarten tot noten zónder staarten, ingewerkt hebben.

Het was van een in 1678 uitgegeven „Cantional", waaruit officieel voor het eerst op te maken is de aanwezigheid van een tijdperk (hetzelfde waarin onze Constantijn Huygens schreef over het lam, sleepend kerkgezang) waarin een „onzuiver, krijsdiend gemeentezingen" aan de orde kwam, voortkruipend in gelijke, langgerekte zangnoten, dat C. v. Winterfeld in „Ueber Herstellung des Gemeine und Chorgesanges in der Ev. Kirche" signaleerde: „Het karakteristieke rliythme der oude „wijzen is afscliuwelijk verminkt, om een zekere „uniformiteit te bereiken die iedere veelvormigheid „als noodlottig beschouwde en van zich afwees... „Het is de eerste poging de melodieën der gemeente „dien kunstloozen vorm te geven, waarin zij nog „heden onder ons voortleven", op dezelfde manier als Jozef Gotzen, de auteur van het 4e deel van W. Baumkers „Das Katholische deutsche Kirchenlied in seine Singweisen" beschreef:

• „Met de oude melodieën ging het evenals met „de teksten. Zij verdwenen wat hun oude kerk- „toonsoortkarakter betreft en werden gemoderni- „seerd, d.w.z. in Dur- en Moll-toonaarden overge- „bracht en van trillers, voorslagen en andere ver- „sieringen voorzien. Het rhythme werd vereen- „voudigd en de melodieën in gelijke maat met „noten van gelijke waarde gebracht; hoofdzakelijk „daardoor burgerde over het algemeen die lang- „zame sleepende voordracht der kerkliederen in, „die heden nog overal niet uit te roeien schijnt."

En van een oud orgelboek, tweedeelig, in handschrift aangelegd eind 17e eeuw, waarin de Koralen geharmoniseerd waren, teekent Georg Krause in zijn „Geschichte des musikalischen Lebens in der Ev. Kirche Westfalens" aan: „De meeste der „oude melodieën missen den oorspronkelijken „vorm. Daar waar in het eerste deel de melodie- „vormen nog duidelijk te herkennen zijn, doet een , , vergelijking met het tweede zien, dat deze in be- „trekking tot de rhythmiek zoowel als de melo- „diek, bediiidend sterker afwijken van hun origi- „neelen uit het eerste deel. De bewegelijke rhyth- „miek is vlakker geworden, voor het grootste ge- „deelte volmaakt uitgewischt; het eüid der afzon- „derlijke regels is, wanneer de volgende met een „óp-maat begint, door een kwart-pauze geken- „merkl. Doorgangsnoten en chromatische verande- „ringen geven de melodieën een uitgesproken mo- „dem karakter. In de harmoniek vallen de veel- „gebruikte septime-accoorden op. De satzen zijn „duidelijke voorbeelden van den aria-achtigen stijl „van het kerklied, dat het toenmahge solo-lied heel „wat dichter nabij komt dan het oude kerkhed."

„Dan reeds begint voor ons KerkUed" (L. Hartmann in „Die Orgel") „een treurige tijd. Had reeds „Joh. Seb. Badi in zijn gefigureerde Koralen, Ko- „raalvoorspelen, Cantaten en Passionen den rhyüi- „mus der oude melodieën op allerlei wijze ver- „anderd en afgeslepen, waarbij eensdeels het kunst- „principe voorop zal, om het rijke, polyphone „weefsel der overige stemmen tegen het Koraal- „in-gelijke-lange-noten als ware Cantus Firmus te „zetten, zooals wij daar een onovertroffen voor- „beeld van vinden in het eerste koor der Mattheus- „passion, anderzijds de liierdoor verkregen moge- „lijkheid de figuratie gladder en planmatiger door .„te voeren — zoo begon men ook bij het gemeente- „gezang het rhythme der oude Koralen almaar uit „te rekken, tot ten slotte het zingen van noten van „gelijken duur in de mode kwam, zooals wij het „heden ten dage nog in tal van kerken in Duilsch- „land kennen. Een zoo geheel merkwaardige ver- „dwazing als we op het gebied der muziek haars „gelijke nergens aantreffen."

Éénzelfde eind-conclusie dus als Dr Pollmanns:

„Mij is geen voorbeeld uit de kunstgeschiedenis bekend, waarin op meer onmeedoogende wijze de kunstaanleg van een volk, door het systematisch wekelijksch inheien van brute fouten, met de beste religieuze bedoelingen, is verstikt en versmoord".

Alleen met dit ENORME verschil dat de Duitsch- Protestantsche Schrijver de juiste oorzaken van dat „wekelijksch inheien van brute fouten" héél wat zuiverder en correcter ziet dan zijn Nederlandsch-Roomsche collega, en daar geen menschenkinderen als Datheen en „geheel op Gods Woord ingestelde" Calvinisten de schuld van geeft, maar de Muziek zélf en haar volgelingen, waaronder zelfs niemand minder dan een Joh. Seb. Bach — wat dien ook weer niet al te zwaar aangeleund kan worden, kind als ook hij was van ouderen en erfgenaam van vroegere wilsbeschikkingen in de muziek, want ook hij vond, zooals H. J. Moser aanvoert in „Musik u. Kirche" (Ie Jrg. 1929, Heft 4), na een reeds langdurige Isometrische periode, een kerkgezang met gelijk-lange syllaben, waartegen zich te verzetten hij in het geheel geen mogelijkheid zou gehad hebben.

Het is als J. W. Enschedé, tevoren hier genoemd, terecht opmerkt:

„Gemeenlijk wordt de schuld gegeven of aan den „onmuzikalen aard van ons volk èf aan het (m.i. „ten onrechte zoo genoemde) anti-kimst zijnde Cal- „vinisme of aan beiden. Ik geloof ten onrechte, „want om een paar voorbeelden te noemen, is het „niet juist in het begin dierzelfde 17e eeuw, dat „de protestantsche organist Sweelinck in binnen- „en "buitenland een groote vermaardheid bezat? „Is het niet, dat te Haarlem de stedelijke regeering „een nieuw orgel in de Groote Kerk liet maken en „dat toen in 1634 een aantal burgers verzochten, „dat de organist Helmbreecker daai-op orgelbe- „spelingen zou geven?

„Deredenen voor de kenbaar gemaakte bezwaren „tegen de psalmwijzen liggen dieper en wel in hun „wezen zelve. Gecomponeerd werden ze in de „eerste helft der 16e eeuw, toen de vroegere mu- „zikale begrippen verdrongen werden door nieu- „were opvattingen, niet zoozeer omtrent het ïdoel „en de beteekenis der muziek, als wel omtrent „de haar voor haar uitdrukkingsvermogen ten „dienste staande hulpmiddelen. Op aesthetisch- „muzikaal gebied was het in de 16e eeuw evenals „elders, als in de staatkunde, in de natuurweten- „schap, in de schilderkunst; ook daar deden zich „nieuwe inzichten gelden, die eerlang de overwin- „ning zouden behalen. Van dien strijd dragen - de „psalmmelodieën de sporen; gedeeltelijk zijn zij „modern, gedeeltelijk zijn zij antiek, en juist dat „laatste is het, wat hen eerlang ongeschikt moest „maken hun eenmaal verkregen populariteit te „blijven handhaven. Allengskens zouden zij buiten „het gehoor vallen en hoe meer het voortgaan der „tijden de opkomende geslachten zou ontwennen „aan dien verouderden muziekstijl, hoe meer het „gemeentegezang in gehalte ook zou moeten ach- „teruitgaan. Anders dan bij die andere 16-eeuw- „sche melodie, het Wilhelmus, evendeels uit Frank- „rijk hier ingevoerd, zouden de psalmmelodieën „door hun kerkelijk karakter zich moeten blijven „handhaven of te niet gaan. "Want terwijl het „Wilhelmus met zijn tijd medeging en zich telkens „in den volksmond vervormde om in 1766 zijn „huidige gestalte aan te nemen, bleven de psalm- „melodieën wat zij waren. Zij geraakten daardoor „in het algemeen hoe langer hoe meer uit den tijd „en dus uit het gehoor, en het onmiddellijk gevolg „daarvan was, dat het gemeentegezang ook hoe „langer hoe meer met moeilijkheden te kampen „zou hebben."

„Er wordt tegenwoordig gesproken over de methode van prediking in verband met het Verbond". Zeker. Trouwens, niet pas „tegenwoordig" geschiedt dat. Daar loopt 't al zoolang over. En de geschiedenis, waarlijlk niet alleen de contemporaine, heeft mij geleerd in dezen vier methoden te onderscheiden, n.m.L:

Ie. de subjectivistische; 2e. de objectivistische; 3e. de objeotivistisoh-subjectivistische; 4e. de Schriftuurlijke.

Over elk van die vier een woord. Van te voren deel ik mede, dat ik daarbij dankbaar gebruik maak van een artikel van Ds. J. W. Tunderman, dat onlangs (ik kan momenteel den datum niet opgeven) verschenen is in „Pro Ecclesia" en dat ik niet dringend genoeg ter lezing kan aanbevelen.

Bij ten Ie. Is het subjectieve op zichzelf verkeerd? Natuurlijk niet. B.v. wanneer het Woord Gods tot ons komt, is dat voor niemand zonder beteekenis. De een is dat Woord gehoorzaam, de ander niet. Deze houding, dat wat 't subject doet, is hier 't subjectieve.

Wat is echter subjectivisme? Subjectivisme vinden we bij dien mensch, die niet vertrouwt op God, maar op zijn houding. Subjectivisme vinden we bij dien mensch, die niet vertrouwt op God (op Wien wij ons betrouwen alleen stellen mogen), maar op zijn eigen hart, b.v. op de gevoelens, welke hij daar geconstateerd heeft of op de kenmerken, welke hij bij zichzelf waarneemt. En dan wordt redeneerendede conclusie gemaakt: het is met mijn hart zoo en zoo gesteld, dus mag ik het van mijzelf wel gelooven.

Maar hier geldt, zoo goed als straiks bij ten 2e, Spreuken 28 : 26: die op zijn hart vertrouwt, is een zot. Zonder personen te willen beleedigen, maar om duidelijk te zijn — deze methode boort men wel eens betiteld als Kerstiaansch.

Bij ten 2e: (ft zwijg nu maar van 't feit, dat het zoogenaamde objectivisme in den grond der zaak ook verkapt subjectivisme is.) Als men spreekt van het „objectieve" bedoelt men het logische verband, dat we in het Verbond Gods mogen ontdekken. Objectivisme is echter dit, dat we ons vertrouwen niet stellen op den God des Verbonds, maar op wat wij meenden te ontdekken van dat logische verband. Dit objectivisme zouden we b.v. vinden biji den man, die (onschriftuurlijk) redeneerende zou zeggen: mijn kinderen zijn gedoopt, d u s zijn ze bondelingen, dus hebben ze Gods beloften, dus zullen ze zalig worden. Deze man vertrouwt op de juistheid van zijn redeneering, hij bouwl op zijn conclusies, niet op God, Die Zich ook over de kinderen ontfermt. Hij wandelt niet in 't geloof, maar hij wandelt bij zijn eigen redeneeringen.

Het is alweer om geen enkele andere reden dan om duidelijk te zijn (immers ik schrijf niet alleen voor A. K.) als ik zeg, dat dit objectivisme wel door de Ghristelijk-Gcreformeerden zal worden bedoeld, wanneer zij spreken van de „Neo-Gereformeerde gemeentebeschouwing".

Inderdaad zou hun afkeuring, indien dit objectivisme ten onzent gehuldigd werd, billijk zijn.

Bij ten 3e: iemand, die de objeotivistisch-subjectivistische methode volgt (onlangs versoheen er nog een lezenswaard —• wijl typeerend — boek van Ds. I Kievit te Baarn over „voorwerpelijke-onderwerpelüke prediking"), zoekt te balanceeren in 't juiste midden, dat gelegen zou zijn tusschen de „eenzijdigheden" van het objectivisme en van het subjectivisme. (Alsof ze beide geen zonden waren!) Mogelijk zou hij in de eerste helft van zijn preeken vrij „verbondsmatig" zijn, gelijk dat de een dan noemt, „leerstellig" noemt een ander dat; weer een ander zou over onverteerbare „stukken leer' klagen. Evenwel, door toevoeging van een subjeotivistisch-zoet klontje zou het mengsel tenslotte toch nog wel redelijk voldoen; elk wat wils geven, de mensohen in 't kerkgebouw houden. Hij zou b.v. in het eerste deel van z'n preek meer vanuit een „uitwendig" verbond spreken, om evenwel ten slotte te eindigen met een ernstige vraag inzake 't., inwendige" verbond. Hier is voorts ruimte voor variatie.

Bij ten 4e: de H. Schrift echter zegt ons, dat God met Zijn verbond ook tot onze ouders en ons is gekomen. Ja, ook tot ons. Evenals b.v. tot die Klein-Aziaten, tot wie 1 Petr. 1 : 1 enz. spreekt. En in den H. Doop wordt ons een pand gegeven van Gods goedwilligheid en genade tot onswaart. In dien H. Doop wordt ons verzegeld, dat God de Vader ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt, dat de Zoon ons wascht in zijn bloed van al onze zonden en dat de Heilige Geest in ons wonen en werken wil. Zoo heeft de Heere b.v. ook den (uitzinnigen) Galatiërs 't Abba, 't Vader, op de lippen gelegd en als Zijn kinderen erkend, ofschoon ze niet van Abraham afstamden (Gal. 4). Zoo mogen ook wij den Heere kennen als onzen God. Niet alle mensohen mogen Hem zoo kennen. Dat God zoo tot ons gekomen is, is een beslissing van Hem o^ver ons. Niet van ons over onszelf. En waar God zoo over/ ons beslist heeft, worden wij vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid.

Nu heb ik geschreven m'n stukje „Ancilla Diaboli" Welken inhoud had het? Ongeveer wat hier onder 4e staat. Alleen iets breeder nog. ft onderscheidde drie dingen:

I. dat God met Zijn verbond ook tot óns gekomen is. Zoo goed als tot oud-Israël zegt Hij ook tot ons, dat wij Zijn koninklijk priesterdom zijn, enz. Ik gaf Schriftbewijs.

U. Voor Zijn verbond en woorden vraagt God onderwerping; voor Zijn belofte, voor Zijn Christus, vraagt God gehoorzaamheid, geloof. Zie de texten. En nu:

ni. Die in den Zoon gelooft, die beeft het eeuwige leven. (Zegen.)

Maar die den Zoon ongehoorzaam is, de toorn Gods Wijft op hem. (Vloek.)

Dood en leven. Lees Mozes' rede tot oud-Israël in Deuteronomium.

En waarom die titel: ancilla diaboli?

Er wordt in onze dagen immers zoo druk gesproken over zelfonderzoek? Welnu, ik acht dat een goede zaak, n.m.L dat onderzoek zelf. Niet zoozeer al het s p r e - k e n er over. Maar het doen is nuttig. En laten we dan zelf als predikanten eens beginnen met'bnze wegen te onderzoeken. Onderzoeken wij eens hoe wij preekten.

Ie. Preekten wij soms puur-subjeotivistisoh? Dan kweekten wij methodisch aan óf de zonde van twijfel (= ongeloof = zonde) óf kweekten evenzeer valsche gerustheid als wanneer wij (2e) puur-objectivistisch preekten. Of preekten wij en catechiseerden wij en deden we ziekenbezoek naar objeotivistisch-subjectivistische methode? Waren b.v. onze preeken schipperij-producten? Namen we straks met de linkerhand terug, wat we eerst met de rechterhand hadden gegeven? Waren we eerst leerstellig, dogmatisch of hoe de gemeenteleden 't soms noemen, om dan met „een ernstige vraag" te eindigen?

Maar dan hebben wij evenmin principieel bestraft hen, die leven bij hun logicistisch geredeneer: gedoopt, dus enz. (zie boven) als principieel verweer geboden aan hen, die liever willen teren op uurtjes van korte duurtjes. Dan pleegden wij synthese (natuurlijk onbedoeld) tusschen twee onwaarheden. Maar de combinatie van twee leugens baart geen waarheid, evenmin als 0 + 0 = 1 . Moet nu de gemeente Gods gevoed worden door 't evenwicht tusschen twee onjuistheden of door de Waarheid = Gods heilig Woord? Mag ik aan 't v o 1 k des Verbonds iets anders geven dan het vaste Woord des Verbonds? Waar zullen die arme schapen ter wereld anders hun vastigheid in hebben dan in de belofte Gods = in Jezus Christus. En waar zal ik den goddelooze en huichelaar anders mee raken daji met 't Woord Gods, hetwelk is 't Zwaard van den Heiligen Geest?

Er wordt tegenwoordig over geklaagd, dat men alles maar disputabei stelt. Welnu, dat zou ik ook ellendig vinden en ten aanzien van de prediking des Woords heb ik dan ook een vraag gesteld; een vraag, welke ik heden nog wat verduidelijken wil.

Wanneer is eigenlijk dat disputabel stellen begonnen? Zie als we dat tijdstip, die eeuw en dat jaar eens vinden konden, zouden we eens met recht van „bedroevend" kunnen spreken. Wie heeft hier schuld?

Gód de Heilige Geest kwam ons door Zijn Woord mededeelen, dat Hij met Zijn nieuwe bedeeling ook óns geslacht bedacht. Eertijds waren wij niet ontfermd, nu zijn wij wel ontfermd geworden. Is dat een feit of niet? Welnu, maar zou de prediking des Woords ons dan telkens voor de vraag mogen stellen: is het eigenlijk wel zoo? Nee, dat mag zij niet. Een historisch feit, een daad van God, waarvan we belijden: „daar is geschied'', daar mogen vrij geen vraagteeken achter zetten, maar daar moeten wij met b.v. Psalm 78 God ootmoedig voor danken, want, zegt Paulus in Galaten 3, God laat u zooveel niet voor niets ondervinden. Dat heeft God Zèlf eerst zoo besteld of wij met Ziin Verbond, Zijn Woord, Zijn Wet, Zijn Evangelie bevoorrecht zouden worden of niet. Of de blaaskring van Gods Geest Zich ook tot ons zou uitbreiden of niet.

Neen, dat is geen recht hanteeren van den sleutel van Gods Woord (want daar vraagt A, K. immers naar? ), wanneer men aan de gemeente des Heeren telkens weer vraagt: is dat nu eigenlijk wel zoo? Is Gods verbond voor u eigenlijk wel een feit? Zijt gij eigenlijk wel kinderen des Koninkrijks? Dat ontkent de feiten, behalve dat het de gemeente van haar vastigheid berooft en twijfelziek maakt. En wie importeerde ook weer in 't paradijs die zonde? Spelen wij toch den duivel niet in de kaart! Bewijzen wij Gods gemeente toch geen ondienst!

Maar nu is dit het rechte hanteeren van Gods Woord als sleutel van het koninkrijk der hemelen, wanneer wij tot 't Israël des nieuwen verbonds zoowel 's Zondags in de samenkomsten als op ziekenbezoek en huisbezoek, op huisbezoek bij sierlijke leden, maar ook bij leden (doop- of belijdend, dat maakt geen verschil) van wie wij gegrond moeten vreezen, dat zij hun erfenis naar b.v. Hebr. 4 : 1 verachten, spreken: Gij hebt een Koning, Die Zijn hand op u heeft believen te leggen als op Zijn erfdeel. Gij hebt een Vader, Die u Zijn goedwilligheid en genade heeft gegarandeerd. Hier hebt ge Zijn vermanend, ontdekkend, bestraffend, bemoedigend, vertroostend Woord, al naar bevind van zaken = onderscheidenlijk. Geloof dat. Vertrouw daarop. Buig u daaronder neder. Want daardoor hebt ge alleen gerechtigheid voor God en het eeuwige leven. En gelooft ge dat niet en gehoorzaamt ge uw Koning niet — van „ernstig" gesproken — hier is de Wraike des Verbonds.

Heusch, ernstiger dan Gods Woord kan geen sterveling spreken!

Laten wij toch om Gods Geest bidden en Dien in onze harten laten werken, opdat we alleen Zijn Woord mogen spreken!

We zullen, indien Dr A. Kuyper Jr antwoordt, ook zijn woord aan de lezers verder geven.

Deutschland, erwache.

„Deutschland, erwache", dat was één van die vele suggestieve opschriften, waarmee het opkomend nationaal-socialisme het klavier der volksnescientie begon te bespelen. Sinds is dat volk bij den dag scherper gestraft voor het alles-op-één-worp-zetten, dat men niet „waken", doch laatste v'ermoeidheids-gebaar noemen mag. Doch de „ontwaking" komt van een anderen kant, — althans ten deele. Ze komt van de kerk. In de diensten der Belijdeniskerk is j.l. Zondag een manifest voorgelezen, waaruit we hier enkele passages knippen:

„Broeders en zusters. Het Duitsche volk staat voor een beslissing van de grootste historische beteekenis. Het gaat er om, of het christelijk geloof in Duitschland bestaansrecht zal behouden of niet. Systematisch en met weergalooze machtsontplooiïng wordt het evangelie van Christus in deze dagen bij ons bestreden. Dat geschiedt niet alleen door hen, die ieder geloof aan God verwerpen, maar ook door hen, die wel is waar God niet loochenen, maar die meenen, de openbaring in Christus te kunnen afwijzen. Machtsmiddelen van den staat en van de partij worden tegen het Evangelie gebruikt en tegen hen, die dit Evangelie belijden.

Het valt ons moeilijk dit uit te spreken. Het is voor evangelische christenen een bijna onbegrijpelijke ge­ dachte, dat zich in het Duitsche vaderland staatsorganen tegen het Evangelie van Christus wenden. En toch gebeurt dit

De waarheid van het Evangelie wordt in het openbaar aangevallen, ook door leidende mannen van den staat. Wij herinneren aan de redevoering van rijkskanselier Dr Ley, op 1 Mei 1936 (feest van den arbeid) welke per radio en door de geheele Duitsche pers is verbreid. Het wordt de evangelische kerk niet veroorloofd zich, tegen zulke aanvallen met dezelfde middelen der publiciteit te verdedigen. In de opleidingskampen wordt dikwijls de wereldbeschouwing van Rosenbergs „Mythos" geleerd, die den mensch verheerlijkt en God van Zijn eer berooft. Onverbloemd wordt hier en daar reeds verkondigd, dat deze wereldbeschouwing onvereenigbaar is met het christelijke geloof en dat zij bestemd is, het christendom at te lossen. Ook christenen, die eerlijk bereid zijn hun volk te dienen zouden bestreden moeten worden. Zoo werd in een studentenkamp gezegd: „Wadneer het partijprogramma van positief christendom gewaagt, , zoo wordt daarmee in werkelijkheid niet het christendom, maar in het algemeen een positieve religiositeit bedoeld; men heeft dat niet dadelijk zonder meer zoo willen zeggen, want een dokter kan ook een zieke niet altijd de volle waarheid zeggen". Deze uitlatingen zijn door den Reichsamtsleiter Derichsweiler uitdrukkelijk bevestigd. Nooit zijn ze officieel tegengesproken

Even verder lezen we:

Onder de leuze „Entkonfessionaliseerung" van het openbare leven wordt de vrijheid van de kerk hoe langer hoe meer beperkt. In het land van Maarten Luther is het den evangelischen christenen verboden, in openbare vergaderingen van het evangelie te getuigen.

Godsdienstoefeningen en zielszorg worden in de kampen van den arbeidsdienst niet geduld. De evangelische school wordt bestreden. De geestelijke verzorging van de opgroeiende jeugd wordt bijna onmogelijk gemaakt.

Tegelijkertijd echter wordt het jonge geslacht gewend aan de vernederingen, ja aan de bespotting van het christelijk geloof. In tijdschriften der Hitlerjeugd, in kranten en periodieken, als in het „Schwarze korps", komen steeds weer artikelen voor, waarin het christelijk geloof wordt gesmaad.

Wie tegen de bestrijding van het christelijk geloof op komt, moet verwachten, dat hij tot staatsvijand wordt gebrandmerkt.

De evangelische christen vindt dikwijls bij staatsinstanties geen gehoor, wanneer hij om des gewetens wille in verzet komt tegen dingen, die in strijd zijn met Gods gebod, zooals bijvoorbeeld de aflegging van een eed door klassen schoolkinderen. Door zulk een onderdrukking van het geweten, gepaard gaande met voortdurende bespionneering, ontstaan huichelarij en kruiperige gezindheid. Tenslotte gaan de zuivere zedelijke banden verloren.

Wij zeggen dit alles met diepe smart. Wij zijn bereid voor den staat en ons Duitsche volk goed en bloed te offeren, maar wij willen ons voor Gods rechterstoel niet laten zeggen: „Toen het evangelie van Christus in Duitsche landen werd bestreden, toen hebt gij gezwegen en hebt uw kinderen zonder tegenstand aan een vreemden geest overgelaten."

Wat aan de ziel van een volk wordt misdreven, kan niet goed gemaakt worden door uiterlijken, economischen, politieken, of socialen opbloei. Rechtvaardigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek der natiën. Christenen zijn verplicht de overheid te gehoorzamen, zoolang zij niets verlangt, wat tegen Gods gebod ingaat

Ook deze passage treft door haar scherpe zakelijkheid:

Bescherming van het christendom kan niet beteekenen, dat het Evangelie door menschelijke macht beschermd zou moeten worden. Het Evangelie staat in hoogere bescherming. Het moet echter beteekenen, dat het Evangelie in het openbare leven van het Duitsche volk niet gesmaad, niet systematisch vernield mag worden. Dat eischen wij, in naam van den levenden God, van allen, die in Duitschland een ambt bekleeden.

Wij moeten het recht hebben voor het Duitsche volk van het geloof zijner vaderen in alle openbaai'heid en vrijheid te getuigen. De voortdurende bespionneering van het kerkelijk werk moet ophouden. Het verbod van kerkelijke vergaderingen in openbare zalen moet worden opgeheven. De banden, die de kerkelijke pers en de christelijke liefdadigheid in haar werk hinderen, moeten losgemaakt worden. Vóór alles moet er een eind aan komen, dat staatsinstanties zich onafgebroken in het innerlijk leven der kerk mengen ten gunste van hen, die door hun leven en handelen de vernietiging van de Evangelische Kerk beoogen. Er moet een eind aan komen, dat het door optochten, feesten, demonstraties en andere betoogingen juist op Zondagochtenden velen evangelischen christenen onmogelijk wordt gemaakt de godsdienstoefening te bezoeken. Er moet geëischt worden, dat de Duitsche jeugd niet door politieke activiteit of sport zoo in beslag wordt genomen, dat het christelijk gezinsleven daaronder lijdt en voor kerkelijke opvoeding geen tijd meer over heeft.

Wij verzoeken de overheid van het Duitsche volk ernstig te bedenken, dat zij rekenschap zal moeten alleggen aan den levenden God, voor al wat zij doet. Wij bezweren haar niets te doen, en niets te laten wat tegen Gods gebod en tegen de vrijheid van het aan Gods woord gebonden geweten ingaat. Wij wenden ons tot de geheele evangelische christenheid in Duitschland. Wij verzoeken haar getrouw te zijn aan de vermaningen van het Evangelie: laat u niet verbitteren tegen staat en volk, wanneer gij ter wille van uw geweten moet lijden. Steeds en onder alle omstandigheden is de evangelische christen zijn staat en zijn volk trouw verschuldigd; ook dat is trouw, wanneer een christen zich tegen een gebod, dat m strijd is met Gods woord, verzet en zijn overheid daardoor tot gehoorzaamheid jegens^^j^ kuèrsiernt

In dit uur der beslissing wil Christus oprechte belijders en vastberaden jongeren hebben. Thans geldt het woord: „Wie Mij belijden zal voor de menschen, dien zal Ik belijden voor Mijn hemelschen Vader". Wij roepen de dienaren der kerk op, vastberaden en openlijk, zonder compromissen en zonder vrees voor menschen, te getuigen van het Evangelie van Christus. Velen hebben in dezen tijd in gevangenissen en concentratiekampen gezeten, uitwijzing en andere verdrukking moeten dulden. Wij weten niet, wat ons nog wacht. Maar wat ook moge komen, wij zijn geroepen tot gehoorzaamheid jegens onzen Hemelschen Vader. Laat ons doen, wat ons geboden is en laat ons in het blijde geloof leven, dat menschen die slechts God vreezen en anders niets ter wereld, de beste dienaren van hun volk zijn."

Inderdaad, Duitschland moge ontwaken. Het is goed, lat deze week in de vergadering der Generale Synode (oor de verdrukte christenen, ook daar, gebeden is.

Prof. Grosheide over het „rondiladderen".

Lang geleden schreef ik hier over „het loopen". Daar- (ver kwamen toen nog al wat brieven binnen: een bewijs, dat de zaak de aandacht spant. Het is daarom ped, te luisteren naar Prof. Grosheide, wiens woord ik aanhaal via Ds E. H. Broekstra. Deze toch schrijft in „Leidsche Kerkbode" „aan een vriend in Zion":

Wij lezen in ïïebr. 10 : 25: „En laat ons onze onderlinge bijeenkomsten niot nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen, en dat zooveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert".

Prof. Grosheide, een uitnemende kenner van het N.-Test. Grieksoh, heeft 't aldus vertaald: „en daarbij onze eigen godsdienstige samentomst niet verzuimen". En tot verklaring zegt de Prof. in zijn „Korte Verklaring" van dit vers; „Er diende een zonde te worden bestreden. De Hebreen hadden hun samenkomsten. Blijkbaar meer dan één, want er is sprake van u w eigen samenkomst. Er zijn er dus, die rondfladderen, die, om het in de taal onzer dagen uit te drukken, wel naar de kerk gaan, maar niet waar ze hoeren. Ze hebben daar een gewoonte van gemaakt. En dat is verkeerd. Niet vanzelf, omdat ze niet naar een zuivere Kerk gaan, v/ant er was er slechts één en van kettersche samenkomsten hooren we niets, zoodat daaraan wel niet kan worden gedacht. Maar het is vei'keerd, omdat ze voorbijgaan, in den steek laten de samenkomst, waar ze hooren; zoo openbaren ze geen liefde of goede werken, ze komen niet broedfriijk samen met degenen, naast wie God ze gesteld heeft".

Ik 'heb daaraan niets toe te voegen en hoop, dat ge met dit antwoord van Prof. Grosheide tevreden zult zijn.

Onderzoeken of open laten vallen.

„Westlandsche Kerkbode" geeft in de rubriek „Uit Ie Pers" een artikel onder dezen titel. We citeei'en daaruit:

Van den Bijbel wordt ook misbruik gemaakt. Daar zijn menschen, die Gods Woord niet geregeld lezen. Zij laten den Bijbel maar openvallen!

Dan spreekt God meer rechtstreeks tot hen!? Dan zoeken zij het niet, maar wordt het hun „gegeven". En als zij voor moeilijkheden zitten, die zij niet kunnen oplossen, welnu, dan laten zij hun Bijbel openvallen! En zijn zij meteen uit de moeilijkheid, want dan heeft God hun wel geopenbaard, hoe zij moeten doen en is hun oog wel op een tekst gevallen, dien zij zoo uitleggen, als zij het liefste willen.

Dit vristen we reeds allen. Maar nu komt iets ontiekkends, dat mij, althans voor wat Karel de Groote betreft, onbekend was:

Ds G. van der Zee spreekt daarvan in zijn „Vaderlandsohe Kerkgeschiedenis", deel I. Uitgave J. H. Kok, Kamipen, 1936, Wz. 113:

„De oude Grieken en Romeinen poogden uit een willekeurig vers van de gedichten van Vergilius en Homerus de toekomst te lezen en dit deden de Christenen door den Bijbel open te laten vallen, waarbij het eerste woord, waar hun oog op viel, een stem uit den liemel geacht werd te zijii. Karel de Groote vaardigde daartegen in 789 een streng verbod uit, want „het lezen van bet lot uit Psalm- of Evangelieboek was van heidensoben oorsprong".

Van heidenschen oorsprong! Karel de Groote heeft aan deze „vrome loterij*" een einde willen maken, door een streng verbod. Toch werkt deze heidensche zuurdeesem nog na.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's