GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

ER55aiÖUWlS De stem van een HohenzoUem.

„De Rotterdammer" van 6 Augustus bevat een artitcel van zijn Duitschen correspondent. Daaruit nemen we over:

„Een dwaalleer omtrent den Staat, welke de geboden eener gezonde moraliteit wil uitschakelen, weck! niet alleen verwarrend op de gedachtenwereld, maar vergrijpt zich aan het leven zelf".

Deze waarschuwende woorden lazen wij in een hoofdartikel op de voorpagina der Zwitsersche „National-Zeitung", en toen wij geïnteresseerd wilden vaststellen, wie onder den veelzeggenden titel „Diktatorenspiegel" deze wijsgeerige beschouwing over een der brandendste vraagstukken van onzen tijd aan zijn scherpe pen ontleende, kwamen wij tot de opzienbarende ontdekking, dat we via Bazel in aanraking zijn gekomen met „*** van Hohenzollern, Prins van Pruisen", hoogstwaarschijnlijk dus met een der zoons van den voormaligen keizer Wilhelm II. Daar de voornaam door middel van drie sterretjes zorgvuldig wordt verzwegen, valt het moeilijk vast te stellen, met welken Prins van Pruisen we zoo ongezocht en OQverwa^ht te doen hebben, maar het zou ons niet verbazen, wanneer zich achter dezen dekmantel de door en door democratisch denkende voormalige Kroonprins verborgen houdt.

„Ontketende natuurmachten, oveistrooming, brand en pestilentie zijn niet zoo noodlottig voor een land als de zedelijke ontketening zijner machthebbers. Wee het volk, welks vrijheid aan willekeur, welks veiligheid aan onberekenbaarheid en welks leven aan onbarmhartigheid is overgeleverd!

Ware staatkunde ziet er anders uit; zij kan slechts op rechtvaardigheid en goedheid gebaseerd zijn.

Green drift is zoo verderfelijk en onmenschelijk als matelooze eerzucht en niets is zoo noodlottig voor de rust der wereld. Wie daardoor getroffen wordt, die is er erger a.an toe dan een waanzinnige''.

Van meer dan actueele beteekenis is deze wijsgeerige beschouwing van een Hohenzollern-Prins voor het tegenwoordige Duitschland, welks historie met dit vorstenhuis nu eenmaal sedert meerdere eeuwen nauw verknocht is. In het Derde Duitsche Rijk wil men dienaangaande tegenwoordig nietg meer hooren en toen men in het begin van Hitlers regiem tot de ontdekking kwam, dat vooral in vroegere officiers^ kringen 's Keizers .geboortedag nog altijd officieel herdacht werd, was Hermann 'Goring er als de kippen bij, om zulke „volmaakt overbodige en onzinnige" samenkomsten nadrukkelijk te verbieden.

Niettemin zijn er in alle deelen van Duitschland nog altijd velen, die met een gevoel van weemoed terug denken aan de gulden dagen van het keizerlijk en koninklijk bewind. Het nationaal volksbewustzijn ging toen nog gepaard met een persoonlijke vrijheid, welke men tegenwoordig niet meer kent, want Vadertje Staat beheerscht ook en vooral de gedachtenwereld van 67 millioen menschen, die blindelings en zonder mopperen datgene goed te keuren en te aanvaarden hebben, wat hun van hooger hand wordt toegewezen!

Kort geleden waren wij te Hannover aanwezig Wj de overdracht van de historisch befaamde „Herrenhauser Garten" — eeuwen achtereen het particulier bezit van de Hertogen van Brunswijk-Luneburg — aan de stad en de spontane ovatie, welke Hertog Ernst August en zijn gemalin Victoria Louise, de eenige dochter van ex-keizer Wilhelm, bij deze gelegenheid door de bevolking werd gebracht, was voor ons een bewijs, dat het verleden nog altijd is blüven voortleven in de gedachtenwereld van het ivolk. Ook in andere deelen van Duitschland — en wij denken hierbij niet slechts aan Beieren, waar het Huis Witelsbaoh in de gedaante van Prins Ruprecht onder het volk is blijven voortbestaan — kan men soortgelijke gewaarwordingen opdoen, maar het ligt voor de hand, dal men voorzichtig geworden is in de uiting van zulke gevoelens.

„Lawaai en opzien wekken is nog iets anders dan eer en aanzien op de wereld te bezitten", zoo vervolgt de Prins van Pruisen in de „National-Zeitung" zijn leerzame beschouwing over het wezen der dictatuur.

Nu, aan lawaai en opzienbarende gebeurtenissen ontbreekt het zelfs in den zoogenaamden komkommertijd niet. De actie tegen de katholieke en de prötestantsc'he Kerk duurt onverzwakt voort en het proces-Niemöller zal de wereld weer eens laten zien, tot welke juridische excessen het komt, wanneer een Staat zich de weelde van een „Weltanschauung" veroorlooft, welke in flagranten strijd is met de leer der Christelijke Kerken.

Waar een taal geen woord voor heeft....

De „N. R. Crt." nam uit de „Deutsche Allgemeino Zeitung dit over:

Wat is cant? Op de liberale zomerschool te Cambridge heeft Harold Nicolson, vroeger gezantschapsraad van de Britsche legatie te Berlijn, thans lid van het Lagerhuis voor de Nationale Arbeiderspartij van MacDonald, een inleiding gehouden. Nicolson heeft indertijd in Duitschland veel vrienden gehad en was zeer gevierd. Hij' behoort tot de „high-brows", schrijft zijn boeken in een verrukkelijken stijl en niet zonder humor. Hij is zoo geestig, dat de diplomatieke dienst voorloopig niet meer bij hem paste, daarna beviel hem zijn positie van dagelijkschen causeur bij de bladen van BeaveArook niet meer, vervolgens had hij er gauw genoeg van het strijdblad Action van de Engelsche fascisten te redigeeren en maakte zich los van Mosley om een politiek te zoeken bij de groep Mac Donald.

Zijn rijke geest is in den besten Engelschen zin „superior". Hij verklaarde te Cambridge, dat de ongeschiktheid van de Duitschers zich aan democratische instellingen aan te passen, te herleiden is tot hun goede, zoowel als tot 'hun slechte eigenschappen. De Duitscher werd er bdj gehinderd door zijn buitengewone, wedijverende energie en door het nadeel van het bezit van een catagorische geestesgesteldheid. De Engelsohman heeft het voordeel van zifn geestelijke traagheid, ziJn onbekommerd optimisme en zijn afkeer van het helder geformuleerde, van het preciese en demagogische. In Duitschland heerscht een gebrek aan tolerantie en een gebrek aan instinct voor wat behoorlijk is en voor fair play, dat men in alle klassen van het Engelsche volk vindt. Het is opmerkelijk, dat de Duitsche t£ial geen woord kent voor fair en in het Engelsch geen woord is voor Schadenfreude. Do politieke vrijheid en de democratie zijn in Duitschland ten deele om historische redenen, ten deele ten gevolge van karakterfouten ineengestort.

Deze rede, aldus de D. A. Ztg. is door de officieuze, met Reuter verbonden, Press Association onder den titel: „Duitschlands gebrek aan fair play" verspreid. Evenals er in de Duitsche taal geen woord is voor „humbug" of „snob", is er ook geen voor „cant'', de geesteshouding, die ontstaat uit een vermenging van aanmatiging en schijnheiligheid, van zelfgenoegzaamheid en eigengerechtigheid en die de menschen tot „superiority" verheft. Het best zou men „cant" met „Nicolsonismus" kunnen vertalen.

De „N. R. Crt." besluit:

De strijd tusschen de D. A. Ztg. en Nicolson is wellicht te sussen met een „Rustig heeren, ge hebt beiden gelijk!''

Of allebei ongelijk

We weten bet alweer.

Uit een artikel der „N. R. Crt." over de „jamboree" en een daar opgevoerd spel:

Na hen kwamen de Franschen met een zeer sierlijk en op elegante wijze uitgevoerd nummer, dat een daverend succes oogstte. Het was een symbolisch spel, dat voorstelde, dat de Fransche padvinders uitgenoodigd werden om in Nederland te komen, om daar de Jamboree bij te wonen. Zij schepen zich daartoe in in groote schepen. Maar de vijanden van de padvinderij, voorgesteld door gedrochtelijke figuren met enorme maskers, die o.m. den toorn, de luiheid, de lïurgerlijkheid, den leugen, de spleen en dergelijke voorstelden, willen de ontwikkeling van de padvinderij in de wereld tegengaan en daartoe belemmeren zij de Fransche padvinders naar Nederland te varen. Een zeeslag ontwikkelt zich, waarbij de padvinders overwinnaars blijven. Zij toonden hun vreugde door een dans rondom de gevangen genomen anti-padvinders, waarop deze ten leste ook meedoen en zich bij de padvinderij aansluiten.

Zie zoo, ' we zijn voor de zooveelste maal een gedrochtelijke figuur, met enorm masker. Want we wagen het, nog steeds tegen die aldus georganiseerde padvinderij te zijn. Ingezonden stukken hierover gelieve men ons niet te zenden. Men late ons (in) onze gedrochtelijkheid. Zelfs de „Jacobsstaf" verzoent ons met deze beweging niet:

Van elk land schreed plechtig één vertegenwoordiger met zijn vlag naar voren uit het duister van het terrein. Zij vormden een carré om het verlichte vierkant en toen kwamen successievelijk eenige werkstukken te voorschijn met symbolische voorstellingen. Eerst pijl en boog, het symbool van kracht, toen de kris, symbool van ridderlijkheid, toen de padvinderslelie, de Jacobsstaf en ten slotte, onder algemeen gejuich van het publiek, de broederband, de drie vingers omhoog.

Ook dit laatste is uit een artikel der „N. R. Crt." Wie van dien „Jacobsstaf" nog niet alles weten mocht (evenmin als ik tot vóór enkele oogenblikken), late zich leeren door wat „Opbouw" schrijft („humanistisch christendom"):

Het embleem had ook een klomp, een tulp of een molen kunnen zijn. Maar men koos een jacobsstaf als typisch zinnebeeld voor het land waar dezen zomer de vijfde wereld-jamboree te gast is. Waarom dan een jaootestaf? Wel, een padvinder is er nu eenmaal altijd op uit met kleine middelen tóch groote resultaten te bereiken. En een frappante verzinnebeelding daarvan is 'het eenvoudige kruishout, hetwelk onze 16e eeuwsche voorvaderen al gebruikten om hun plaats op zee te bepalen. Op die avontuurlijke reizen in hun naar onze begrippen beangstigend schamele bulken, ver van haven en huis, langs verraderlijke, onbekende kusten en overgeleverd aan de genade van de barre elementen, was bun houva^st — naast bet vertrouwen op God — de jaxsobsstaf. Ziedaar het embleem, waaronder duizenden padvinders thans optrekken naar de beboscbte velden achter onze vaderlandscbe duinen. Zij zullen groote verschillen vinden: bun talen en bun IcUidaarden. Doch ook veel gemeenscbappelijka: jeugd en gelijke idealen. Eén van deze idealen is al genoemd: „small means, big results!"

Christian Science.

Over de „Christian Science" (populair: genezing op gebed") is een debat gaande in „Opbouw". De heer P. F. Bellaart, arts, schrijft daar o.m. (in een antwoord aan zijn opponent, den heer Mr Giel):

üe heer G. schrijft, dat de vertegenwoordigers van C. S. „zich er steeds van onthouden de leer van anderen aan te vallen". 'Dit is niet waar. C. S. moet het hebben van aanval op en afbraak van wat de wetenschap na moeizamen arbeid ten koste van vele offers onder haar toegewijde beoefenaren voor de lijdende menschheid tot stand 'bracht en den artsen wordt in tegensteUing met de bewering van den heer G. wel degelijk wat in den weg gelegd. De doktoren toch vinden op hun weg overal waar G. S. invloed kan uitoefenen het wantrouwen gezaaid; een beletsel vaak om hun reddenden arbeid te kunnen beginnen of naar behooren te kunnen volbrengen. Giftig zaad, waarvan hier een paar monsters, worden door C. S. overal kwistig uitgestrooid.

„Ik weet nu, dat het de fluisterende stem van de slang was, die mij inblies een arts te hulp te roepen. Sindsdien kreeg ik twee andere kinderen en heb nimmer in de verzoeking gestaan ze door een arts te la­

ten behandelen".

0. S. Journal, April '27.

„De practitioner drong er bij mij op aan den arts en de verpleegster te ontslaan". G. S. Journal jaarg. '29, pag. 161.

Zulke perfide stokerij is toch wel in volkomen tegenspraak met wat de beer G. beweert.

Voorts: de heer G. vergelij'kt de wonderbaarlijke resultaten, die C. S. voorgeeft te bewerkstelligen, bij de resultaten „door intelligentie" verkregen op technisch gebied. Die vergelijking raakt kant noch wal. Die gaat op, als men de vorderingen der medische wetenschap, verkregen door de uiterste inspanning van het menschelijk intellect, in de vergelijking betrekt. Bij G. S. echter luidt het devies: „Geen intellectueele bekwaamheid is voor den leerling noodig". (Voorrede S. a. H.).

Ten slotte: de heer G. erkent, dat C. S. wel gebrekkige resultaten te boeken heeft. Nu, na wat ik over het strafproces te Berlijn schreef, moest zulk een erkenning wel volgen. Maar is het dan niet ergerlijk, dat C. S. toch maar even hoog van den toren blijft Wazen en patiënten blijft voorhouden, dat ze goed zullen doen zich ter wille van bet „Ideaal" en „de eeuwige Richting" op het altaar van den waan ten offer te laten 'brengen, onder de troostrijke gedachte, dat de behandelende practitioner bij wanprestatie ten minste gelegenheid heeft gehad zijn plicht tot demon­ stratie te vervullen, om naar het resultaat „de zuiverheid van zijn verstaan en zijn bevoegdheid te kunnen meten".

La sottise bumaine est incurable!

De zenuwarts en het avontuur.

In het „Jaarverslag 1936 der vereeniging tot christelijke verzorging van krankzinnigen in Nederland" welk verslag ons dezer dagen ter aankondiging werd toegezonden, en dat we gaarne ter lezing aanbevelen (uitgave Centraal kantoor, Sweelinckplein 1, Den Haag), is opgenomen een referaat van Prof. Dr L. v. d. Horst over „Psychotherapie en hedendaagsche crisis". Prof. van der Horst merkt daarin o.m. het volgende op:

Het vraagstuk van de behandeling van de neurosen en vele psychogene toestanden is een diep ingrijpend cultuurhistorisch en godsdienstig probleem. De mensch heeft schade geleden aan zijn ziel en zoekt hulp, genezing bij zijn arts. Daarom moet de zenuwarts zich bezighouden met vragen, die eigenlijk behooren tot het terrein van de theologie, psychologie, philosophic.

Niet allen komen bij den psychotherapeut. Velen trachten zelf, en wel door een avontuur, uit de impasse te geraken. Hoe verschillend de pogingen mogen zijn om uit deze bodemlooze en uitzichtslooze levenshouding uit te komen, de kern is: het avontuur. Het is de sprong in het donker, gelijk in fascisme en revolutie. Het is •— om een heel andere richting te noemen — de sprong terug in het Evangelie, als in een avontuur, gelijk in Möttlingen of in de Houseparty, maar toch altijd onhistorisch, ondogmatisch, irrationeel, als een experiment.

Zelfs is het in onzen tijd zóóver, dat ook deze houding, deze sprong in het avontuur, dit gewelddadig grijpen naar het onbekende, zijn philosophische fundeering verkreeg. Daartoe importeert Sorel in zijn: „Reflexions sur la violence" de mythe-gedachte: achter het geweld, achter den sprong moet de mythe staan om de massa in beweging te brengen. Zijn leerling Mussolini werkt deze gedachte om tot den sterken nationalen staat.

Voorts zijn daar de houseparty-menschen, de aanhangers van Möttlingen, Mannedorf en dergelijke groepen, waar, als met een forsche greep, de hedendaagsche mensch zich opheft uit de sleur, en de geestelijke dingen neerhaalt in het vlak van het dagelijksch leven.

N.S.B.-ers en groep-menschen komen weinig bij den zenuwarts. Pas, als ook die beweging hun op den duur geen rust geeft, komen ze bij den psycho-therapeut, — Hoe helpt hij? Zijn methode is een heel bijzondere. Hij laat de leegheid van hun bestaan, de dwalingen, die tot neurotische toestanden leiden, consequent doorvoeren. De arts kan niet anders. Het is hem de eenige nog overgebleven weg., Hij kent den modernen cultuurmensch; — deze is onhistorisch, ondogmatisch, experimenteert liever zelf met geestelijke waarden, op gevaar van zijn ziel te verliezen, dan dat hij loopt en leeft volgens regels van de Vaderen overgeleverd. De arts laat zijn patiënten voorloopig experimenteeren.

Hazardspel.

De „N. R. Crt" (14 Aug.) schrijft over „het congres Descartes":

Een deelnemer schrijft ons: Onder den naam „Congres Descartes" is de afgeloopen week het negende internationale congres voor wijsbegeerte te Parijs in de Sorbonne gehouden.

Dit congres, dat door meer dan duizend wijsgeeren uit alle landen werd bijgewoond, droeg zijn bijnaam naar aanleiding van de verschijning van het „Discours de la Methode", nu 300 jaar geleden, te Leiden in 1637. Inmiddels was dit uitwendig en toevallig feit een symbool voor de oriënteering der werkzaamheden: de herdenking van het Discours leidde tot hernieuwde overdenking en toeëigening van de filosofische nalatenschap van den vader der moderne wijsbegeerte, ze werd tot een grootsche bewustwording van de grondslagen van kennen en kunnen, die door Descartes zijn gelegd en waarvan de vruchtbaarheid wordt bewezen door de eeuwen, die ons van hem scheiden. Descartes is een eenzaam, verborgen levend denker geweest, niet omdat hij de menschen schuwde, maar omdat hij leefde voor de toekomst. Hij was zich dit, volgens beroemde regelen in het slot van het Discours, bewust. Hij zag de menschheid voortschrijden op den weg der methode, de natuur haar geheimen ontworstelend, door techniek en geneeskunde het welzijn bevorderend. En zoo was het ook niet enkel een uitwendige coïncidentie, waardoor het congres met de wereldtentoonstelling verbonden was: De geest van methodisch denken spreekt niet minder uit de voortbrengselen van vernuft, die hier verzameld zijn dan uit de bespiegelende wetenschap.

Voorts:

Descartes heeft een leer der zekerheid opgesteld, die in de wiskunde en haar toepassing op de ervaring, de natuurwetenschap, haar bewijs heeft. De denker veronderstelde een gesloten causaliteit der natuur. Zijn deze grondslagen van wat men noemt de klassieke wiskunde en natuurkunde nog houdbaar? H. Reichenbach (Stamboul) beantwoordde die vraag voor de natuurwetenschappelijke inductie. Deze veronderstelt tegenwoordig niet meer een objectieve wetmatigheid in de natuur, welke onafhankelijk van voortgezette verificatie zou gelden: de geheele scheiding tusschen het onderzoek eenerzijds en de objectieve werkelijkheid anderzijds is opgeheven, ze heeft plaats gemaakt voor een inzicht in den aard onzer natuurwetenschappelijke kennis als een verhouding tusschen verwachtingen en waarnemingen. De aard van deze verhouding is er niet een van zekerheid, maar van waarschijnlijkheid. Ons kennen, aldus Reichenbach, is te vergelijken bij een hazardspel. Wij „zetten" op die gebeurtenissen, welke we voldoenden grond hebben te verwachten, maar dat onze inzet succes zal hebben is nooit zeker. De onderzoeker heeft zich te beperken tot waarnemingen, die zijn verwachtingen bevestigen óf teleurstellen, hij bezit als natuuronderzoeker nooit een zekerheid, die volkomen is, behalve in zooverre hij zich aan subjectieve droomen overgeeft. De eene zekerheid, die ook voor deze opvatting der kennis onaantastbaar blijft, is niet meer Descartes' veronderstelling van de gesloten wetmatigheid der natuur, maar de subjectieve van den natuurondex'zoeker: dat hij de kennis der natuur in dezen vorm, als verhouding van verwachting en waarneming, wil.

Tegen dit consequente positivisme werden vele bedenkingen ingebracht. Een geestig debater opperde, dat een leer, die de metaphysica vanwege haar onzekerheid uitsluit, maar zelf niets meer biedt dan een theorie der niet-metaphysische onzekerheid, weinig uitzicht biedt. Zwaarder wogen de bedenkingen, die zich tegen de door Reichenbach gegeven analyse van de grondslagen onzer kennis richtten: deze is inderdaad al te eenvoudig, ze miskent apriorische elementen, die in alle kennis, ook in de waarschijnlijkheidsleer der neo-positivisten, geïmpliceerd liggen. (Polak).

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's