GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Een iegelijk meiisdh zij rasch om te hooren, traag tot spreken, traag tot toorn." Jac. 1:19.

Ons Hóóren.

Het leven van den Christen moet zijn een leven van welbewuste, eerlijke, ootmoedige Woordaanvaarding,

Daartoe wekt Jacobus zijn lezers nadrukkelijk op, wanneer hij schrijft: „Een iegelijk mensch zij: irasch om te hooren, traag tot toorn, want de toorn des mans werkt Gods gerechtigheid niet. Legt daarom af alle vuilheid en overvloed van boosheid en ontvangt met zachtmoedigheid het Woord, dat in u geplant wordt, dat uwe zielen kan zalig maken".

Nu behoeft het geen breed betoog, dat het in deze woorden metterdaad om W ó ór d-a a nv a a r - ding gaat.

Weliswaar heeft men dit meer dan eens bij de verklaring van dit Schriftgedeelte voorbij gezien. Men maakte vers 19 en 20 geheel los van wat voorafging en wat volgde en vooral zich beroepende op het „een iegelijk mensch", waarmee deze verzen beginnen, vond men hier weinig meer dan een zeer algemeenen regel, waarmee ieder mensch in de onderlinge conversatie zijn nut kon doen. *

Jacobus zou hier niet zoozeer spreken als dienstknecht van God en van den Heere Jezus Christus (1:1), maar de geest van den Spreukendichter en Prediker zou hem hier slechts lessen van practische levenswijsheid hebben doen ten beste geven. Wat hij bedoelde zou dan ten naaste bij neerkomen op den inhoud van het bekende spreekwoord: Spreker is zilver, zwijgen is goud".

Nu stemmen wij toe, dat — stel deze opvatting ware juist — ook zóó dit woord allerminst waarde^ loos zou zijn.

Wat zou er onder de menschen, niet alleen buiten, maar ook in de Kerk, véél gewonnen zijn, wanneer ieder op de plaats waar God hem stelde, zich gebonden gaf onder deze gulden trias: „Snel om te hooren, traag om te spreken, traag tol toorn". Wat een wereld van spanningen en conflicten, van krenking en leed zouden wij elkander niet kunnen besparen, wanneer „een iegelijk mensch" zich eens radicaal tot deze houding van nuchtere levenswijsheid belioerde.

* Toch: deze opvatting is niet juist. Zij put in geen enkel opzicht dit woord van Jacobus uit; ze raakt het slechts heel, heel vluch­

tig even bij den buitenkant aan. Hier is méér dan een simpel moraliseerend lesje. Het gaat hier heusch niet enkel over de houding van een Christenmensch ten aanzien van de bloot-

alledaagsche conversatie onder de menschen. Dat komt elders in dezen brief aan de orde. Het gaat hier zéér beslist over onze houding tegenover het Goddelijke spreken, " tegenover het Woord, dat uit Zijn mond uitgaat en daartegenover moet onze houding zijn: negatief: traag tot sprekep, traag tol toorn, afleggen van alle vuilheid en boosheid; positief: snel om te hooren en met zachtmoedigheid het Woord aan­

Wij moeten rasch zijn om te hooren. Op de vleugelen van heilbegeerte en dank moeten wij loesnellen om dat Woord te hooren.

Wij moeten traag zijn om te spreken. Eigen denken, eigen willen moet het zwijgen opgelegd en geen haastig verweer van zelfhandihavtng twiste in tegen dat Woord van God. Er moet een luiste> ren zijn, dat eigen spreken het zwijgen oplegt.

En nooit worde het een spreken tegen dat Woord in. De Christen zij traag tot toom. Hij geve in zijn binnenste geen plaats voor een geest van critiek en loorne niet, in de onbezonnenheid van een ontstoken geest, üi naam van het woord des nlenschen tegen het Woord.

Dat alles woelt óp uit de vuilheid en boosheid van den ouden mensch, die Gods spreken niet verdraagt en zich in eigen-wijsheid en eigen-zinnigheid tegen dat Woord verzet. Dat alles worde als een hinderlijk zondekleed afgelegd.

Er zij een ontvangen, een van het Woord. aanvaarden

Dat beteekent niet, dat ge er lijdelijk op te wachten hebt tot het komt en of, het komt.

Het is er.

Het spreekt in de Schrift.

Het komt tot u in de ambtelijke bediening des Woords.

Het is in u, als ge waai-lijk zijl, wat ge heet. God heeft u door dat Woord gebaard. Gij zijt wedergeboren als uit onvergankelijk zaad. Het is u ingeplant en wil met heel uw zijn samengroeien. Het zaad grijpt naar den bodem, de bodem naar het zaad. Gij hebt ernaar te grijpen. Ge zult het niet weerstaan door een traag en vadsig, door een dor en mechanisch hooren en nog minder door uw gesprek voort te zetten in de haast des vleesches, dat opgaat in de dingen, die gezien worden en jachtig vlindert van bloem tot bloem.

Ge zult niet weerstaan door het Woord te bedillen in een zucht van critiek of door het humanistisch te fatsoeneeren naar uw zin en denkwijze.

Gij zult het aanvaarden.

Hij spreekt: Hij, de Heere uw God, Die ten diensthuize u uitleidde; Hij, de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus.

Daarom zult ge het ook aanvaarden in zachtmoedigheid. Dat is: nederig, deemoedig, ootmoedig, gewillig; niet met tegenzin en wrevel, maar hunkerende naar Gods heil.

Gij zult het ontvangen in geloof. Woord aanvaarding.

Jacobus' opwekking is vandaag niet overbodig.

Is er in het kerkelijk samenleven niet een ontstellende traagheid om te hóóren en een pijnlijke snelheid om te spreken?

Broeit er niet een „toom", waarin men zich laat gaan?

Is er niet een groeiende schare, die de onderlinge bijeenkomsten nalaten en stuiten we soms niet op een zóó critische instelhng op den dienst des Woords, dat van een onbevangen luisterennaar-den-HEERE nauwelijks sprake kan zijn?

Ook is er soms meer een hooren naar den mensch, die Gods Woord uitdraagt dan naar heit Woord-zelf.

Ook is er in het persoonlijk leven zooveel onbestreden zonde.

Zooveel toegeven tegen het Woord in, aan het bedenken, des vleesches.

Dan is er geen innerlijke Woord-aanvaarding. Geen samengroei met het Woord.

En daardoor een verkwijnen in magerheid van ziel.

Ziet toe en hoort. - Weest rasch om te hooren. Traag tot spreken.

Traag tot toorn.

En weel; zalig zijn, die Gods Woord alzoo hóóren!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1938

De Reformatie | 8 Pagina's