GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De beteekeis van de vrijmaking voor thelogie en leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beteekeis van de vrijmaking voor thelogie en leven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Xill)

Dezelfde onhelderheid en verwarring zien wij ook optreden, wanneer de Wijsbegeerte der Wetsidee gaat schrijven over de kerk.

We beschikken daarbij over verschillende geschriften van J. M. Spier over dit onderwerp, en Dooijeweerd zelf heeft zich hier ook over uitgelaten.

Spier gaf in 1938 uit een brochure: De Waardeering van het Kerkelijk Instituut, terwijl hij tevens over deze dingen schrijft in de Inleiding tot de Wijsbegeerte der Wetsidee (derde druk). Hij is zichzelf in deze beide geschriften tot in den laatsten druk toe, gelijk gebleven. Wanneer men Spier's beschouwingen leest, valt het dadelijk op, dat hij zijn kerk-begrip opbouvrt niet uit de b e 1 ij d e n i s, maar uit het traditioneele denken van Kuyper, dit laatste dan gemoduleerd in het schema van de Wijsbegeerte der Wetsidee. Dientengevolge stelt hij zijn uitgangspunt niet in het VERGA­ DEREN VAN DE KERK IN DEN TIJD DOOR CHRISTUS. JEZUS, maar gaat hij, als Kuyper, uit van de VERKIEZING GODS VAN EEUWIGHEID.

Hij staat dan onmiddelUjk voor de niet te volbrengen taak de harmonie te vinden tusschen de „kerk" in de eeuwigheid in God en die in de tijdelijke werke-Jijkheid. Daardoor wordt hij gedrongen zijn toevlucht te nemen tot beeldspraak en komt er onhelderheid in zijn denken. Het plantenbeeld van den wortel doet dientengevolge ook hier opgeld. Tegelijk verbergt Spier het feit, dat hij door zijn uitgangspunt te stellen in God, feitelijk handelt over twee kerken, achter het spreken van twee aspecten. Maar twee aspecten veronderstellen één subject. Wie echter nauwkeurig Ieest, wat Spier over de kerk schrijft, moet tot de conclusie komen, dat hij in feite handelt niet over twee aspecten, maar over meerdere s u b - j e-C t e n. Het meest verbluffende is dan voorts, dat hij verder zijn toevlucht neemt tot het min of meer mystieke platonische schema van een verborgen wezen met één of meerdere tijdelijke openbaringen.

Hij schrijft: „Wij kunnen de kerk beschouwen (wat is dat ? In ieder geval iets anders dan bel ij den !) naar haar boven-tjjdelijke oorsprong (de uitverkiezing) en haar boven-tijdeilij ke Wortel, n.l. de Christus en haar b o v e n - 1 ij d, e 1 ijke vervulling in de voleinding der eeuwen" ^^).

Dit noemt hij het eerste aspect van de kerk. „Zo gezien noemen wij de kerk: het geheel der uitverkorenen, het lichaam van Christus, de onzichtbare kerk" «o).

Het tweede a s p e c t van de Kerk is iets geheel anders. Dat is de kerk „zoals ze zich in deze aardse bedeling openbaart in t ij d e 1 ij k e vormen. Dan spreken wij van het volk des verbonds, van de zichtbare kerk, van het koninkrijk Gods, van de kerk als organisme".

Hierbij moet echter gewaakt worden voor een misverstand. Niemand denke, dat het in de omschrijving van dit z.g. tweede aspect gaat over de kerk als instituut.

De z.g. zichtbare kerk omvat in het denken van de Wijsbegeerte der Wetsidee veel meer dan de kerk als instituut. Het uit het denken van Kuyper overgenomen begrip „kerk als o r g a ni s m e" wordt hier geïdentificeerd met de z.g. zichtbare kerk, eU; volgens dezen gedachtengang omvat die kerk als organisme (dus de z.g. zichtbare kerk) héél het christelijk organisatieleven. Of om het met Spier's eigen woorden te zeggen: „M.a.w. deze zichtbare kerk, dit verbondsvolk, dit Koninkrijk Gods, deze kerk als organisme omvat het christelijk gezinsleven, het christelijk staatsieven, het christelijk bedrijfsleven, , het christelijk verenigings-en maatschappelijk leven, in een woord: het volle mensenleven voorzover dat op alle terrein het koningschap van Jezus Christus belijdt en gelooft" ^^). Uiteraard is dan de kerk als instituut iets geheel anders.

„De kerk als instituut is niets anders, niets minder, maar ook niets meer dan een van die vele vormen van de christelijke samenleving, die alle tezamen de zichtbare kerk of de kerk als organisme uitmaken". Het is thans duidelijk, wat Spier hier bedoelt. De volgorde van zijn denken over de kerk is aldus:1) boven-tijdelijk lichaam van Christus (eerste aspect. de kerk der verkiezing); 2) zichtbare kerk (tweede aspect, kerk als organisme, omvattende de kerk als instituut, christelijke school, christelijke staat, enz., enz.); 3) kerk als instituut (één van de vormen, waarin zich 1) openbaart, onderdeel van 2).

In zijn Inleiding spreekt Spier precies eender. Daar zegt hij ook: „De „zichtbare" kerk" is de gehele tijdelijke samenleving, voorzover zij leeft uit den nieuwen Wortel, Jezus Christus en haar kracht dienstbaar maakt aan de komst van Zijn Koninkrijk"^").

Maar dan geldt ook: „Wie het kerkelijk instituut openbaring van het „lichaam van Christus" noemt, doet wel, indien hij het maar niet d e openbaring, doch een openbaring van Zijn lichaam noemt" ^•').

De eenige vrucht, voorzoover ik heb kunnen nagaan, van het debat oyer de kerk, zooals dat tusschen 1938 en 1946 gevoerd is, valt te constateeren in de opmerking van Spier, dat aan de kerk als instituut onder de vele vormen, waarin zich de kerk als organisme openbaart een centrale plaats in het Christel ij k gemeenschapsleven toekomt.

Spier heeft zich in het bovenstaande een goed leerling betoond van Dooijeweerd, die in denzelfden geest over deze dingen geschreven heeft. Vooral in de Christelijke Staatsidee komt helder naar voren, hoe Dooijeweerd over de kerk denkt.

Hij stelt evenals Spier: alle tijdelijke samenlevingsvormen, inbegrepen de staat en het tijdelijk georganiseerde kerkinstituut, zijn n a a r h u n d o o r God gewilde structuur slechts tijdelijke openbaringen, tijdelijke uitdrukkingen in onderscheiden structuur, van die eene en, eenig ware boven-tijdelijke wortelgeme'enschap van het herstelde menschengeslacht in het „lichaam van Christus", in de z.g. „onzichtbare kerk", waarvan Christus het eenig Hoofd is"^^).

Daarom zegt Dooijeweerd ook, dat Kuyper gelijk heeft als bij hem „De onzienlijke, boventijdeUjke Kerk van Christus is het centrum, dat tot openbaring moet komen, niet slechts in het tijdelijk kerkinstituut, maar in alle tijdelijke samenlevingsstructuren zonder onderscheid: in het christelijk gezin enz." Vandaar tenslotte zijn conclusie: „De kerk als organisme is de openbaring van de z.g. onzienlijke, boventijdelijke kerk in alle samenlevingsstructuren gelijkelijk" «s»).

Wij maken hierbij de volgende opmerkingen:

1) Geen enkele poging wordt door Spier, noch door Dooijeweerd gedaan om deze constructie te toetsen aan of te staven mét Schrift en belijdenis. Er wordt rustig uit bepaalde premissen geredeneerd, a l s o f die onomstootelijk en boven alle kritieik verheven zijn.

2) De Wijsbegeerte der Wetsidee spreekt on-crit i s c h over hét lichaam van Christus. Ondanks alles wat o.a. door Prof. Schilder over dit punt geschreven is, gaat men uit van de kuyperiaansche idee van een boven den tijd verheven onzichtbaar lichaam van Christus als g e h e^e 1 der uitverkorenen. '

De Schrift spreekt echter van iedere plaatselijke Kerk als een lichaam van Christus, 1 Cor. 12 : 47. Zie komm. Grosheide op deze plaats.

3) Wij hebben met de Wijsbegeerte der Wetsidee een ingrijpend verschil over de verhouding van t ij d en eeuwigheid. Zoowel Spier als Dooijeweerd spreken over Christus en Zijn Lichaam (de onzichtbare kerk) als b o v e n-t ij d e 1 ij k. Maar is dat waar? Is Christus als Midldelaar boventijdelijk ? Zeker Spier als theoloog had zich daar rekenschap van moeten geven! Ook de hemel doorloopt een geschiedenis en met dien hemel de daar aanwezige mensch Jezus Christus. Er is ook geen sprake van, dat de kerk in den hemel boventijdelijk zou zijn. Ook zij doorloopt een geschiedenis.

De - door Dooijeweerd—Spier ontworpen constructie gaat uit van een valsche tegenstelling tijd—eeuvngheid, wat in onzen tijd (Barth!) bizonder gevaarlijk is. 4) Onbegrijpelijk is voorts, hoe de Wijsbegeerte der Wetsidee hier opereeren kan met het schema: verborgen lichaam van Christus—o penbaring daarvan in verschillende vormen. Heel de spreekwijs: openbaring in verschillende vormen is doortrokken met platonische mystiek.

Dezelfde inhoud krijgt hier verschillende vormen.-Waarom wordt op dit punt deze spreekwijs niet onderworpen aan de kritiek VEin het reformatorische denken?

5) Indien Spier ernst maakt met zijn opmerking, dat de kerk als instituut de centrale plaats inneemt in het christelijk vereenigingsleven, is daarmee in feite zijn constructie omvergestooten. Want dan krijgen we.

dat het eene lichaam zich openbaart in één centrale en meerdere bij-vormen, hetwelk de constructie nog ingewikkelder en in feite onhoudbaar maakt.

6) Hoe kan een lichaam verborgen zijn? Ik meende, dat een lichaam krachtens zijn aard o p e n-ba a r was. Hier breekt 't de W. d. W. op, dat zij Kuyper's verkiezingsschema oncritisch overneemt

7) We laten nu rusten, hoe hier ooit gesproken kan worden van ware en valsche kerk in overeenstemming met de belijdenis. Zijn de menschen die lid zijn van een valsche kerk als instituut, soms wel lid van één van de andere „vormen" van de kerk als organisme? 8) In feite worden hier kerk en Koninkrijk Gods vereenzelvigd ondanks het duidelijke onderscheid, dat Zondag 31 tusschen die beide maakt.

We komen tot de afsluiting van dit gedeelte en we constateeren, dat zoowel op het punt van de gemeene gratie als op dat van de kerk, de Wijsbegeerte der Wetsidee on-c r i t i s c h Kuyper's gedachtengoed heeft overgenomen. Dooijeweerd heeft eens in Philosophia Reformata een prachtig artikel geschreven over Kuypers Wetenschapsleer. Hij heeft daarin c r i t i s c h Kuypers Wetenschapsleer besproken en geconcludeerd tot twee divergeerende gedachtenlijnen bij Kuyper. De eene is ontsprongen aan zijn religieuze grondconceptie en zij wordt uitgewerkt in de leer van de religieuze antithese in de wetenschap. Van de ander toont Dooijeweerd aan, dat zij ontsprongen is uit de metaphysieke logosleer en dus uit de afvallige wijsbegeerte. Aan het slot van zijn artikel zegt Dooijeweerd: het gaat om een proces van dringend noodige en ons krachtens onze reformatorische roeping opgelegde critische schifting tusschen de beginselen der Reformatie en het traditioneel wijsgeerig gedachtengoed, dat uit geheel andere beginselen ontsproten is" ^°).

Welnu, de hier door Dooijeweerd, krachtens onze reformatorische roeping geponeerde eisch om critisch te schiften tusschen de beginselen der Reformatie en het „traditioneel wijsgeerig gedachtengoed" geldt ook voor de Wijsbegeerte der Wetsidee. Het is daarom verdrietig, dat zij, die deze Wijsbegeerte ontwierpen en daardoor metterdaad een stap zetten op den weg van de Reformatie van het wijsgeerig denken en tevens aan de Gereformeerde theologie steun gingen bieden, zooals deze in eeuwen niet ontvangen had, zich thans hebben laten binden aan een scholastiek systeem, dat in de uitspraken van de Generale Synoden der Gereformeerde Kerken zijn praegnante uitdrukking gevonden heeft.

Daardoor is deze Wijsbegeerte halverwege büjven steken en is zij onvruchtbaar geworden voor de oplossing van de problemen, welke deze tijd ons stelt. Het valt trouwens bij verdere bestudeering van deze problemen op, hoe weinig deze Wijsbegeerte metterdaad uit de Schrift spreekt. Ik geef onmiddellijk toe, dat niet ieder détail in een wijsgeerige conceptie met een bepaalden tekst behoeft te worden gestaafd. De Schrift in haar geheel schenkt ons bepaalde gedachteninhouden, welke — al worden ze dan niet telkens weer met bepaalde teksten gestaafd —• toch aan een wijsgeerige conceptie ten grondslag kunnen worden gelegd.

Maar juist hier komt aan het licht van welk een levensbelang voor den christeUjken wijsgeer de binding aan de b e 1 ij d e n i s is. Het is de belijdenis, die ons in kort bestek den inhoud van de Heilige Schrift weergeeft. Binding aan de belijdenis beteekent binding aan de Schriften, en omgekeerd. En daar ligt een van de zwakke plekken van deze wijsgeerige conceptie. De mannen van de Wijsbegeerte der Wetsidee, hoeveel vruchtbare gedachten zij ook ontwikkeld mogen hebben, komen evenals dr Kuyper op concrete punten in strijd met de Gereformeerde confessie. 2ïj belijden niet met den mond het hartsgeloof in de eene heilige algemeene christelijke Kerk, zooals de beüjdenis dat in Zd. 21 H.C. en artt. 27—29 N.G.B. doet.


83) Ds J. M. Spier, de Waardeering van het kerkel^k Instituut, 1938, pag. 14/15.

81) T.a.p.

SS) T.a.p.

80) Inleiding tot de Wijsbegeerte der Wetsidee, p. 200.

81) A.h.w., pag. 200/201.

88) Dr H. Dooijeweerd, de Christelijke Staatsidee, 2, pag. 19.

89) A.h.w., pag. 37.

80) In Fhilosophia Kefonnata, Jaargang 4, pag. 232.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juli 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De beteekeis van de vrijmaking voor thelogie en leven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juli 1950

De Reformatie | 8 Pagina's