Vrije Universiteitsblad 1960 - pagina 12

V a n de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen werd gunstig antwoord ontvangen met betrekking tot het programma van eisen en het door prof. ir. H. T . Zwiers vervaardigd schetsontwerp voor het nieuwe gebouw der wis- en natuurkundige faculteit. Een foto van de maquette, die dezer dagen juist gereed kwam, treft u in dit blad aan. Gezien het feit dat Vrouwen V.U.-Hulp in de dertiger jaren begonnen is met haar busjesactie mede ten bate van de wis- en natuurkundige faculteit, werd de primeur van de publicatie van deze foto voor dit speciale nummer bewaard. Het zou mij thans te ver voeren nader over de opzet en indeling van dit gebouw uit te wijden, maar wellicht bestaat de gelegenheid in een volgend V.U.-blad daarover meer te vertellen. Momenteel worden de laatste voorbereidingen getroffen voor de aanvang van de bouw en verwacht mag worden, dat zeer binnenkort de eerste heipaal voor dit complex de grond zal ingaan. Ook aan de overige plannen voor nieuwe laboratoria, de a-faculteiten en studentenhuisvesting wordt regelmatig doorgewerkt en doorgedacht. W a n t dat is het : bij die voorbereiding komt zeer veel denkwerk van hoogleraren en anderen aan de orde. Denkwerk en fantasie — met een modern woord: planning —• over de situatie zoals die voor de V.U. zal bestaan als de gebouwen gereed zullen zijn. Die situatie wordt heel sterk beheerst door twee factoren, namelijk door de verwachte groei van het aantal studenten in de komende jaren en door de steeds verder gaande specialisatie van het wetenschappelijk onderzoek, met name in de b-faculteiten. Over de groei van het aantal studenten tot aan 1970 en 1980 toe zijn de laatste tijd omvangrijke publicaties verschenen. In 1956 publiceerde het Centraal

2956

Bureau voor de Statistiek berekeningen omtrent de toekomstige omvang van het Nederlandse Hoger Onderwijs en de aantallen afgestudeerden in 1956—1970, volgens welke berekeningen het aantal studenten in 1970 zou zijn uitgegroeid tot 56.000. Niet lang daarna verscheen een nieuw rapport, samengesteld door de commissie voor statistiek van het Interuniversitair Contactorgaan — een commissie van overleg tussen de rectores magnifici en curatoren van alle hoger onderwijsinstellingen in ons land —, waarin vooral aandacht werd geschonken aan de maatschappelijke behoefte aan afgestudeerden in de onderscheiden faculteiten. En dan ligt er thans op mijn schrijftafel het rapport Spreiding van het hoger onderwijs tot 1970. Het is een werkstuk van de commissies Piekaar en Neher, ingesteld in 1957 door de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, om hem van advies te dienen betreffende vraagstukken die verband houden met de spreiding van het hoger onderwijs en het technisch hoger onderwijs, in het bijzonder met het oog op de te verwachten toeneming van het aantal studenten. Hier ligt een advies op tafel dat van groot belang voor de eigen ontplooiing van de Vrije Universiteit zal zijn. De laatste tijd zijn er in vele steden van ons land stemmen opgegaan, en somtijds reeds fondsen gevormd, voor het tot stand komen van hoger onderwijs in de betrokken plaats, en ook uit de organisatie van de Vereniging kwamen brieven bij de besturende colleges op tafel waarin over deze zaken werd geschreven en soms reeds om een beleidsbeslissing werd gevraagd. In het huidige stadium kunnen de besturende colleges echter nog geen oordeel uitspreken, daar deze zaak zoveel aspecten heeft dat er op zijn minst enige maanden mee zullen heengaan alvorens binnen de eigen kringen van de universiteit de meningen duidelijk zullen zijn gevormd. Eén ding kan intussen wel van deze ontwikkeling worden gezegd, namelijk dat zij niet zonder ernstige zorg is voor de V.U. Die adviezen inzake spreiding van het hoger onderwijs kunnen niet los worden gezien van de ontwikkeling op het gebied van de hoger onderwijswetgeving in het algemeen, temeer daar nu een nieuwe wet op het wetenschappelijk onderwijs door de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen wordt voorbereid. W a n n e e r wij zo alle rapporten, wetsontwerpen en adviezen in samenhangend verband zien, dringt zich toch wel de vraag aan ons op — en deze vraag wordt ook in de kringen van de R.K. Universiteit te Nijmegen gesteld —, of op deze wijze niet het fundamentele en grondwettelijk vastgelegde onderscheid tussen bijzonder en openbaar hoger onderwijs ernstig in gevaar wordt gebracht. Het kan in 1960 en de komende jaren wel eens gaan om de vrijheid van de Vrije Universiteit. Dit is uitermate belangrijk, maar nog veel belangrijker wordt dan de opdracht de Vrije Universiteit zowel naar binnen als naar buiten zo sterk te maken, dat studenten en docenten en ander wetenschappelijk personeel hoe langer hoe meer naar die Vrije Universiteit worden getrokken, omdat daar te vinden is zowel hoger onderwijs van uitnemend gehalte — en het is het aparte kenmerk van de V.U. dat dit wordt gegeven op levensbeschouwelijke grondslag — in de onderscheiden faculteiten en studierichtingen alsook een duidelijk tastbare teamgeest in echt christelijke zin. Vrome wensen voor 1960 ? De verwezenlijking hangt mede af van de houding van ieder die zich, gezien haar grondslag, met onze Universiteit verbonden weet. V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Terug naar resultaten Printen