GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1976 - pagina 415

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1976 - pagina 415

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

magame 17 terkleinzoon na een eeuw „thuis" komen. Daar stelde dan ook de Jeugd er een eer in het uniform van „de kompenie" te mogen gaan dragen en beschouwde zij een afkeuring voor de dienst als een grote schande, a(s een bewijs van minderwaardigheid. Zij meldde zich met graagte." De schets van de oud-KNIL-majoor is ongetwijfeld juist voorde periode, die hij meemaakte, maar ruim een halve eeuw eerder lag de situatie in de Molukken totaal anders, zo blijkt uit een artikel van de oud-resident van Ambon J. G. F. Riedel (1880-1883) in de Indische Gids van 1885, „ Het is van algemeene bekendheid, dat op Ambon het dienen als soldaat niet in de smaak der bevolking valt. De door den inlander aldaar gebezigde spotnaam „laskaarkompania" — in de beteekenis van daaf der Compagnie of van het Gouvernement — duidt dit tal van jaren reeds aan. "In het midden der achttiende eeuw en vroeger werden, tegen betaling van een premie of koopprijs in lijnwaden en geld, de inlandsche hoofden gedwongen jonge kloeke mannen voor den militairen dienst te leveren; vandaar dat de soldaat in het oog der bevolking gelijkstaat aan den slaaf." Riedel verwijst in zijn artikel naar een van de oorzaken van de in 1817 door Pattimura geleide opstand; de bevoking vreesde dat de jonge mannen opnieuw (zoals onder Daendels was gebeurd) als soldaat naar Java zouden worden gestuurd. Hij vermeldt ook dat tot februari 1827 de Molukkers,,//? ketenen geklonken naar de hoofdplaats moesten worden vervoerd, opdat zij onderweg niet zouden vluchten"; hij laakt óe„bedriegelijkepraktijken"yan de zgn. sergeant-wervers, die in de eerste jaren van de Atjeh-oorlog met sterke drank vele jonge mannen overhaalden de soldatenstand te kiezen, van — door hem gelezen — brieven van Atjeh-soidaten, die hun bloedverwanten en vrienden smeekten voorzichtig te zijn en zich niet te laten vangen. Hij meldt dat het omkoopsysteem van hoofden nog steeds van kracht is, dat men om het leger compleet te houden, zelfs minderjarige zonen, die moeilijkheden met hun ouders hebben gehad, aanneemt. In 1882 kwam een oude gebrekkige vrouw resident Riedel smeken om haar onmondige zoon, die berouw had gekregen als soldaat in dienst te zijn getreden, aan haar terug te geven. „Ik ben zoo arm, hij is mijn eenige steun, ik heb waarlijk nooit gedacht, dat de Groot e Heer te Batavia een arme weduwe, zooals ik, nog de ingewanden zou willen uittrekken".

Werving Het beeld van Riedel verschilt radicaal met dat van Dames over een latere periode. Maar ook aan de" juistheid van Riedels schets behoeft niet te worden getwijfeld. Z'n InA^eh

|

j

^

%

artikel lokt w e l een kritiek uit in het Indisch Militair Tijdschrift van 1885, maar die betreft slechts een ondergeschikt punt. Men moest niet de indruk krijgen dat slechts in de onderste lagen van de Ambonese bevolking soldaten geworven werden of dat het gehalte van de Ambonese soldaat verminderde, zo wordt opgemerkt. Maar de strekking van Riedels verhaal wordt niet aangevochten. Die klopt met andere gegevens uit de Encyclopaedie voor Ned. Indië. In 1827worden goede resultaten gemeld met de werving in Menado, Ternate en Tidore, maar „op Ambon zelf waren slechts 103man te bewegen om tegen betaling van een premie van 10 Spaanse matten op Java dienst te nemen". Twee jaar later worden 197 Ambonese soldaten van het garnizoen Saparoea voor straf naar Semarang ingescheept„omc/ee/fe nemen aan de krijgsverrichtingen in de Vorstenlanden". Tot 1828 w e r d zelfs de schijn van vrijwilligheid niet opgehouden, w a n t in dat jaar wordt besloten tot „geheel vrijwillige werving in de Molukken en Menado". Handgeld f 1 5 voor 1 jaar, f 22 voor 3jaar en f 30voor 5jaar. De resultaten zijn gering. In 1832 wordt het handgeld verhoogd: f 6 0 voor 6 jaar, maar de resultaten blijven zo slecht dat de Ambonese formatie moet worden ingekrompen. Het regent klachten over laakbare ronselpraktijken, daarom wordt in 1852 bepaald „dat kunstgrepen van welke aard ook, om personen bepaaldelijk om Inlanders tot dienst nemen te verlokken verboden zijn." In 1860 wordt het handgeld weer herzien. Bij reengagement voor 6 j a a r w o r d t d e premie zelfs f 120. „ Desniettegenstaande kon het Ambonese element in het leger niet op sterkte worden gehouden". In de periode 1860tot 1867 kon men slechts 3 0 0 m a n in de Molukken aanwerven en van 1868 tot 1873 slechts 2 8 0 man. Men blijft de Ambonese formatie maar inkrimpen omdat het tóch niet lijkt te lukken. Dat betreurde het koloniale bestuur zeer, want, eenmaal in dienst blijken het uitstekende soldaten. Reeds in 1832 betaalt men tweemaal zoveel handgeld voor een Ambonees als voor Javaan of Soendanees. Zij nemen in het Ned. Indische Leger tussen de Europeanen en „overige inlanders" een aparte positie in. In een aantal opzichten hebben zij dezelfde rechten als de Europeanen, maar niet in alle, ook de soldij is minder. Tot in de lintjes toe wordt gediscrimineerd in het Ned. Indische Leger. Voor Europeanen is er demedaillevoor/Woet/, Beleid en Trouw, voorde inheemsen een medaille voor Moed en Trouw. „Men ging ervan uit, dat van de inheemsen geen beleid was te verwachten", aldus de majoor Dames. Daarin wordt in 1865 verandering gebracht. De in 1 850 aan de Ambonese eerste luitenant Joseph Rakarias verleende bronzen medaille voor Moed en Trouw, wordt in 1865 vervangen door een M WO 4e klasse.

Gering deel Van het Ned.-Indische Leger hebben de Ambonezen altijd maar een gering deel uitgemaakt. In 1865b.v. dienden er in het Ned. Indische Leger (naar het toen gehanteerde onderscheid) 1255 officieren, 11.065 Europeanen (Nederlanders, Belgen, Duitsers, Zwitsers, Fransen, Luxemburgers en vele andere nationaliteiten), 9 8 4 Ambonezen en 14.209 Inlanders. Wèl worden de Ambonezen (na de Europeanen) voortdurend omschreven als het meest gevechtswaardige deel van het leger. Wanneer in 1873 Nederland de oorlog verklaart aan het tot dan onafhankelijke Atjeh, wordt in datzelfde jaar dan ook met hernieuwde kracht de werving in de Molukken ter hand genomen, evenals in Menado, want de Menadonezen worden beschouwd als bijna even goede of even goede soldaten als de Ambonezen. Ambonese onderof-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's

VU Magazine 1976 - pagina 415

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

VU-Magazine | 487 Pagina's