GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1981 - pagina 122

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1981 - pagina 122

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de bundels vult de een de ander aan. J. Veenhof schrijft in WR over de beoefening van de theologie; een gedetailleerde uitwerking van zijn betoog wordt door de auteurs van IT geboden. De opmerkingen van W. J. Wieringa in WR en die van J. Stellingwerff in UB over de Hoger Onderwijswet van 1876 sluiten bij elkaar aan. Opvallend is hoe eensgezind diverse me-

Wie alle publikaties van de jubilaris wil bezitten moet over ƒ 500,-beschikken dewerkers aan de bundels vermelden dat zij, bij de voorbereiding van hun artikelen, ,,verrast", ,,verbaasd", ,,verwonderd" waren over de kennis van zaken en het inzicht op hun specialistisch terrein dat A. Kuyper blijktte hebben gehad. In het algemeen is aan Kuyper veel aandacht besteed. Wij wijzen op de artikelen van J. Zwaan, W. Speelman, T. Baarda, S. J. Noorda en B. Siertsema. Ik weersta de verleiding allerlei te citeren. Ik ga alleen even in op de stelling van J. Stellingwerff (UB 19) dat Kuyper de opvolger was van Groen van Prinsterer en dus de bibliotheek van Groen aan de op te richten Vrije Universiteit gegeven had moeten worden. Dat dit niet gebeurd is, brengt hem tot een dreigende toon jegens mevrouw Groen van Prinsterer of eigenlijk haar adviseurs J. A. Wormser en J. J. van Toorenenbergen (UB 23,24). Zoiets verlevendigt het betoog en toont Stellingwerffs liefde voor de bibliotheek waarvoor hij verantwoording draagt. Maar als inderdaad te verdedigen valt dat Kuyper de meest direkte ,,erfgenaam" van Groen is geweest, betekent dit nog niet dat dus de boekerij in 1876/7 bewaard had moeten worden totdat Kuypers grootse universiteitsplannen gerealiseerd zouden zijn. Als werkelijk Groen zelf dit zou hebben gewild — zoals Stellingwerff denkt (UB 19) — zou mevrouw Groen dan de wens van haar overleden echtgenoot in de wind hebben geslagen? Uit haar brief van 16 (niet 11, UB 21) december 1877, gedeeltelijk opgenomen in UB 22, blijkt dat er voor haar besef slechts twee mogelijkheden waren: de Universiteitsbibliotheek van Leiden en de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, waarbij zijzelf ,,eer" (niet: ,,en" — UB 21) aan Leiden dan aan Den Haag dacht en daarover advies inwon. Overigens niet slechts Wormseren Van Toorenenbergen zijn door de weduwe ingeschakeld. Kuyper zelf, P. J. Elout van Soeterwoude, D. P. D. Fabius, W. v.d. Bergh — allen voorstanders van de op

112

te richten Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag — zijn haar gasten geweest en metde stukken valt aan te tonen dat in elk geval met Fabius en zijn vriend over de boekerij gesproken is. Maar ik houd van hypothesen, ook in feestbundels. Men moet er voorzichtig mee omgaan, doch ze stimuleren het onderzoek, met name naar hetgeen door mensen van vroeger is gedacht en gestreden en meestal nietindeofficiëlepapieren te vinden is. Nu bijna de gehele oogst aan feestpublikaties uit ,,verzamelwerken" bestaan heeft, valt de enkele monografie uiteraard op, ze is de Franciscaner monnik temidden van de stoet kardinalen. Inderdaad heeft WB, een biografie, speciale aandacht ontvangen, mede omdat er enkele heilige huisjes in worden afgebroken. Er is soms fel gereageerd, niet slechts positief. Humoristisch is het te konstateren hoe negatieve beoordelingen elkaar soms vierkant tegenspreken. Daarbij zijn wellicht irrationele faktoren in het spel. Elke wetenschap maakt,,fasen" door. C. A. van Peursen onderkende er drie: een mythologische, een ontologische en een funktionele (zie WR 181). Het valt soms vertegenwoordigers van een bepaalde fase niet mee de overstap naar een volgende fase te maken. Ik denk dat een monografie gemakkelijker dan een bundel de mogelijkheid biedt te demonstreren in welke ,,fase" zich een wetenschap bevindt. De monografie belicht één thema van alle kanten. Bovendien heeft de monografie iets van een snapshot dat in het ene onderdeel het gehéél wil typeren. De monografie biedt ruimte voor de aantrekkelijkheid van anekdote en illustratie. Ik hoop daarom dat de monografie niet net als de prijsverhandeling tot de verleden tijd zal gaan behoren. Eigenlijk had het eeuwfeest er meer dan één moeten opleveren. Een biografie van de ,.totale" Abraham Kuyper had niet mogen ontbreken. Over hem zijn én in de bundels én reeds vroeger in boeken goede detailstudies verschenen, maar de verschillende aspekten van zijn levenswerk moeten uiteindelijk eens worden gekoördineerd. Aan zo'n biografie, met bijbehorende komplete bibliografie (voortbouwend op het prijzenswaardige voorwerk dat door J. O. Rullmann werd verricht), is inderdaad wel gedacht, maar de realisering bleek te veelomvattend. Ik pleit ervoor het plan opnieuw aan te vatten, desgewenst in een door een koördinator geleid, gemeenschappelijk pogen, met eventueel hoor en wederhoor, voors en tegens. Twee belangrijke zaken hebben, dunkt mij, in de jubileumbundels niet de behandeling gekregen die zij hadden verdiend: de Hoger Onderwijs Wet van 1876 en de juiste betekenis van het epitheton ,,Vrij" in de naam van de Universiteit. Over de voorgeschiedenis van de Wet, die mede de mogelijkheid tot universiteitsstichting opende, heeft O. J. de Jong in Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis Nieuwe Serie 1967/8, 313-332 instruktief geschreven. Aan een beschouwing over de

relatie van de Wet tot de Vrije Universiteit is hij echter niet toegekomen. Dat was trouwens zijn opzet niet. Wel duidt hij in de laatste alinea de zaak aan: ,,De lijn die men meestal trekt van de wijziging der theologische faculteiten In 1876 naar de oprichting van de vrije universiteit is te kort. Niet de wét maar de partijdige handelwijze van de synode is het geweest die contribuanten heeft gekweekt voor de ,, vereniging voor hoger onderwijs op gereformeerde grondslag" en die aan Kuypers

Van wie of wat is de VU,,vrij"? principiële kritiek op de wet een veel groter klankbodem gaf. Kuypers kritiek kwam trouwens niet enkel voort uit ontevredenheid met de nieuwe vorm der theologische faculteiten maar veel meer uit een andere visie op het gehele hoger onderwijs. Met zijn kritiek op het theologische deel van de wet staat of valt zijn Ideaal van een vrije universiteit net zo min als het bestaan van een faculteit der theologie „aan de publieke universiteit ten onzent. "^ Daarvoor was dat Ideaal te diep geworteld in zijn theologie en het bestaan van die doorhem bestreden faculteit te innig verbonden met het verleden waaraan de ..publieke" universiteiten,,ten onzent" hun vorm danken". De voorlaatste zin is mij niet duidelijk. De gehele alinea roept om uitwerking, helaas, noch in WR (12), noch in UB (6, 7) wordt meer gezegd dan dat de theologische faculteit aan de Rijksuniversiteiten in feite een ,.faculteit van godsdienstwetenschap(pen)" werd, waarin voor de leerstellige theologie en de ambtelijke vakken geen plaats meer was. Zo'n uitspraak is niet slechts onvolledig, ze is ongenuanceerd en hoogstens de halvewaarheid. Ik denk dat op deze wijze de duplex ordo niet afgedaan mag worden. De wet van 1876 heeft wel degelijk een plaats ingeruimd voor dogmatiek en praktische theologie. Deze vakken kwamen voortaan onder de verantwoordelijkheid van, door de staat bezoldigde, kerkelijke hoogleraren. Het kan zijn dat ik te welwillend oordeel, maar de toen gekozen konstruktie lijkt reeds iets te realiseren van hetgeen in de schoolstrijd het ideaal van het bijzonder onderwijs zou worden. Daarom hoop ik op een gedegen, brede uiteenzetting. Ik waag mij niet aan de ingewikkelde materie, stel slechts enkele vragen. Wat heeft het parlement precies gedacht en gewild toen het de theologie handhaafde in de naam van de faculteit. Wat zijn de reakties geweest in de diverse theologische fakulteiten? Is J. I. Doedes nog door anderen dan door A. Pierson en A. Kuyper bestreden in zijn visie dat de Wet een juist onderscheid had aangebracht tussen de vrijheid van de kerk en de vrijheid van de theologie? Werd de

vu-Magazine 10 d 981) 3 (maart)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

VU-Magazine | 483 Pagina's

VU Magazine 1981 - pagina 122

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

VU-Magazine | 483 Pagina's