GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1981 - pagina 12

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1981 - pagina 12

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

bracht door de Nigeriaanse overheid. Van Dijk gaf de raad dat wèl te doen en zo ging een team van Nigeriaanse onderzoekers aan de slag. De kans om zelf zo'n onderzoek op te zetten kwam toen twee Westafrikaanse staten, Senegal (hoofdstad Dakar, met een miljoen inwoners) en Opper-Volta (hoofdstad Ouagadougou, 'n kwart miljoen inwoners) een dergelijk onderzoek aanvroegen. Wat bewoog deze regeringen om de informele sektor te onderzoeken, waar men immers vaak hoge verwachtingen koestert van geïmporteerde (westerse) industrie en technologie? Van Dijk: ,,Het is vaak een laatste hoop. In Senegal bij voorbeeld ziet men wel dat het met moderne industrieën niet erg lukt. Er zit wel groei in maar uiteindelijk vindt maar een klein deel van de bevolking er werk. Die industrie is bovendien vaak opgezet met buitenlands kapitaal. De winsten gaan naar het buitenland, het hogere personeel is ook buitenlands. De overheid is dus wel genoodzaakt, ter voorkoming van grote moeilijkheden, iets anders te ondernemen. Je ziet vaak een tweeslachtige houding van de overheid. Als ze aan ontwikkeling denken, hebben ze grote vliegvelden, hoge flats en moderne industrieën voor ogen. Enerzijds Onder: Vervoer van potten naar Ouagadougou op de fiets foto: M. P. van Dijk Rechts: Kaya (Opper-Volta) Een binnenband wordt gevulkaniseerd met een oude cilinder waarin petroleum wordt gegoten en aangestoken foto: M. P. van Dijk

gaat die ontwikkeling door, anderzijds vind je de bereidheid om iets aan de informele sektor te doen. Er volgt dan een onsamenhangend beleid, beide elementen worden niet op elkaar afgestemd. Er zal ook méér geld in die sektor gestoken moeten worden." Eén van Van Dijks aanbevelingen in het proefschrift is een industrialisatiebeleid waarin bepaalde produkten vervaardigd worden door de grootschalige industrie en andere produkten gereserveerd blijverv voorde informele sektor. Een voorbeeld: zowel Dakar als Ouagadougou kennen een overvloed aan kleermakers. „Als bij voorbeeld de Senegalese

In Opper-Volta is men na alle mislukkingen bereid om alles te proberen" j j

overheid een kledingfabriek opzet, schept ze dertig banen maar vernietigt tegelijkertijd de werkgelegenheid van enkele honderden kleermakers. De overheid is nog te weinig doordrongen van de samenhang tussen beide sektoren". In het andere land, Opper-Volta, is men na talloze mislukkingen bereid om alles te proberen. Vandaar de belangstelling van overheidszijde om de informele sektor duidelijker in beeld te brengen. Hoe waren de

reakties van die kant op de tussenrapporten van Van Dijk? (Van het eindrapport, het proefschrift is nog een vertaling in de maak). Het Senegalese ministerie van planning bleek vooral belangstelling te hebben voor het aantal banen dat in de informele sektor geschapen kan worden. „Ik legde hen mijn konklusies voor: mits de overheid stimulerende maatregelen treft, kan er een sterke groei in deze sektor verwacht worden, een groei die veel werklozen zal absorberen. Het ministerie reageerde verheugd en t>egreep uit mijn tussenrapporten dat de werkloosheid niet zal toenemen omdat de informele sektor automatisch zal groeien". Dat men er dan zelf iets aan zou moeten doen, bleek niet geheel duidelijk. Van Dijk sluit zijn proefschrift dan ook af met een aantal beleidsaanbevelingen. De moeilijkheid daarbij is dat veel van die aanbevelingen niet op de weg van het ministerie van planning liggen, in wiens opdracht het onderzoek plaatsvond, maar van het ministerie van industriële ontwikkeling waar men de schouders ophaalt over informele sektoren. Van Dijk: ,,Zo ging in eerste instantie een aantal van mijn aanbevelingen enigszins de mist in. Je moet dan op zoek gaan naar „/ngangen" bij ministeries. Zo kent het ministerie van industriële ontwikkeling bij voorbeeld wel een direktie voor de ambachtelijke sektor, maar die wordt nogal overheerst door de industriegezinde kollega's. Ik ging dan met ze praten om ze wat op te jutten. Een andere ,,ingang" was een leergang handelsrekenen die ik op een ambachtsschool verzorgde. Het leek mij op een gegeven ogenblik verstandiger de kursisten te leren hoe je voor eigen rekening kunt werken dan ze op te leiden voor een industriële baan. Een flink deel haalt toch het diploma niet of vindt geen baan in de moderne industriële sektor en komt dan in de informele sektor terecht. Wat hebben ze dan aan hun kennis van de werking van een moderne machine? De kursisten moesten wel aan die verande-

VU-Magazine 10 (1981) 1 (januari)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

VU-Magazine | 483 Pagina's

VU Magazine 1981 - pagina 12

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

VU-Magazine | 483 Pagina's