GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1981 - pagina 83

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1981 - pagina 83

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

ven. In de zestiende eeuw stonden de westers-klassieke talen centraal; het Latijn gaf de grote stimulans, omdat dit de taal was van het onderwijs. Een bloeiende letterfakulteit was het gevolg. De VU werd gesticht na 1876 en dat jaar betekende voor de oude „welbespraaktheid" een beslissend einde. Met J. Woltjer begon de VU op hoog niveau, maar er was geen centrale positie meer voor het Latijn. Met deze geleerde staat de VU echter geenszins verlegen. Zijn invloed op de wetgeving in Nederland, bij voorbeeld als voorzitter van de z.g. ineenschakelingskommissie, is nog steeds onvoldoende belicht. Maar zijn vak kon niet meer centraal zijn. De sektie der Klassieke Talen vervulde in de loop der jaren een bescheiden rol. Het was A. Sizoo, die vooral door verantwoord populariseren de wereld van het oudste Christendom in vaak herdrukte boeken aan het gereformeerde volk als 't ware voor ogen stelde. Maar hij was er de man niet naar een vernieuwing te brengen die de afgescheidenheid der klassieke filologie doorbrak. De hoofdstukken over de bêta-fakulteiten tonen de vrijheid van wetenschap het sterkst, al is er soms een hoofse buiging in de richting van de geniale stichter. Ook de spot met het verleden, maar altijd in beleefde vorm ten aanzien van de werkers van het eerste uur, ontbreekt niet. Eén enkel voorbeeld: J. G. Knol over ,,souvereiniteit in eigen kring" in zijn pittig hoofdstuk ,,Economie op weg" (W. en R. 418). Ook onderling zijn er verschillen, bij voorbeeld tussen J. Lever en J. R. van de Fliert (W. en R. 298). Maar zij leiden niet meer tot twisten en excommunicatie. En deze winst is een groot goed. Indrukwekkend is de opsomming van groepswerk op onderzoeksgebied: de fakulteiten, subfakulteiten en vakgroepen komen zich in de bètawetenschappen duidelijker presenteren dan bij voorbeeld de ,,oude" alpha-wetenschappen. Ook hierin biedt de VU geen verrassingen. Ook aan andere universiteiten waar ,,doktoraalassistenten" voor zuiver wetenschappelijk onderzoek maar zuinigjes worden benoemd (soms ook door gebrek aan gegadigden) bieden laboratoria meer mogelijkheden. Een mentaliteitsverschil, dat

niet op alpha of bèta, maar op persoonlijke schuchterheid of bescheidenheid berust, kan ook een rol spelen bij medewerkers aan W. en R. Ook hier beperk ik mij tot één voorbeeld. A. Th. van Deursen verdient voor zijn schitterende bijdrage „De VU en de geschiedwetenschappen" misschien wel de hoofdprijs. Maar hij is dan ook een vakhistorikus, zal men zeggen. Toegegeven, maar ook dan moet gememoreerd dat het hem gelukt is op een volkomen nieuwe wijze de geschiedwetenschap in Nederland omstreeks 1900 te tekenen en historici, buiten en binnen de VU werkzaam, een

Ook de spot met het verleden, maar altijd in beleefde vorm ten aanzien van de werkers van het eerste uur, ontbreekt niet plaats te geven. Daarna behandelt hij de gestorven leden van de subfakulteit der geschiedenis met kennis en onderscheidingsvermogen. Jammer dat hij niet verder is gegaan en het huidige belangrijke werk heeft vermeld, door hemzelf en anderen verricht. Vele verslagen van W. en R. gaan tot het fieden en de geschiedenis aan de VU is ook nu een boeiend bedrijf. Wat ik bij alle erkentelijkheid voor het gebodene in W. en R. miste, is een overzicht van de kontakten van personen, vooral uit de eerste generaties, met andersdenkende geleerden. Laat mij een voorbeeld noemen: de dogmatikus H. Bavink en J. Woltjer waren allerwege erkende grootheden. De godsdiensthistoricus W. B. Kristensen heeft Bavinck in de Kon. Akademie van Wetenschappen herdacht. Dit In Memo-

Ingezonden In het decembernummer publiceerden wij een artikel over vordering van woningen en gebouwen. Daarin kwamen ook aspekten van,,kraken" aan bod. Harm de Jong uit Rotterdam voeldezich daardoor geïnspireerd tóthet volgende gedicht: DEZE JEUGD Deze jeugd van stenen, stokken en van vuren, in wiens kleren de lucht van traangas hangt, haat dikwijls hun allereerste uren, ook al heeft een moeder eens naar hen verlangd. Wat kan hun hart nu nog ontroeren? Het vuur vlamt aan op d'adem van de haat en straks gaat men weer oorlog voeren;wie is er, die een zwaard tot sikkel maakt?

vu-Magazine 10 (1981 )2(februari)

riam is een ereteken voor beiden. Met voldoening heeft Kristensen gekonstateerd dat sommigen na zijn herdenkingsrede gedacht hadden dat hij een geestverwant van Bavinck was. Een dergelijk misverstand — want dat was het — kon niet alleen zijn oorsprong vinden in Kristensens erkend vermogen zich in te leven in de wereld, ook de godsdienstige wereld, van anderen. Er moet in het maandelijks kontakt op de vergaderingen van de Akademie een verstandhouding gegroeid zijn, die deze bijzondere terugblik op een geleerdenleven mogelijk maakte. Wie weet daar nog van? Hoogstens leest men van zure opmerkingen, over en weer, van geleerden aan de VU en aan de openbare universiteiten. Er was echter ook een ander kontakt. Zwijgen daarvan de schriftelijke bronnen? Zo ja, dan zou dit jamm§r zijn, want direkte getuigen zullen zelfs onder de oudsten nauwelijks meer in leven zijn. Hoe was, zo gaat de onbescheiden vrager voort, het kontakt van de studenten van de VU met die aan de oudere universiteiten, met name in de corpora? Ook de VU kende haar elite, in het studentendispuut Jumbo — de letters zijn 'n afkorting van een formule, alleen aan ingewijden bekend. Men vraagt zich dan verder af, of van deze elite velen in de kontestaties van 1969 betrokken zijn geraakt. Men zou het bijna hopen voor de fascinerende figuur van de jonge ,,protestant", gekleed in een goed passende koltrui, met opgestroopte mouwen en gevoelige handen, onberispelijk gemanicuurd, die in gebaar en houding het verzet uitdrukken. Deze figuur domineert de omslag van het beeldenboek: ,,Een blinkend spoor 1879-1979". Waarom houdt deze jonge man de aandacht gevangen? Het is door de oogopslag, sommigen zullen zeggen: de blik van de fanaticus. Ik zou liever zeggen, de blik van de ziener die een nieuwe toekomst voor ogen heeft. Het is ook door een vergelijking die zich opdringt: Ik ontwaar dezelfde doordringende blik in de beste karikatuur die van de stichter der VU is getekend: Abraham de Geweldige. Deze gedachtenassociatie wil ik graag vasthouden. Hiermede is mijnerzijds eer bewezen aan verleden en toekomst van de VU.

Velen hebben hun moed en hoop verloren, nu de waarheid vaak zo wordt verkracht en men weer staat te bouwen aan een toren, waarde hemel slechts om hoont en lacht.Jezus zei: zie Mijn uitgespreide handen; Ik ben uw Meester en óók gij zijt van'Mij; eens zal er vrede zijn in alle landen en het juichen van Mijn eng'lenrij.Laat u niet leiden door die Mij haten, niet anders willen danstenen en geweld;Ik stond naast u op pleinen en straten en heb toen uw tranen één voor één geteld.Wie denkt: deze jeugd gaat tóch verloren, zij kent geen eerbied voor het gezag, nóch recht, gaat Jezus eigen woorden sterk verstoren toen Hij zei: zalig hij, die het onrecht slecht!

77

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

VU-Magazine | 483 Pagina's

VU Magazine 1981 - pagina 83

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

VU-Magazine | 483 Pagina's