GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1985 - pagina 384

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1985 - pagina 384

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

verbonden met het bijbelse gezichtspunt van een heilsplan van God met mens en wereld. Daartoe koppelde hij de zes levensen tijdsfasen aan het Scheppingsverhaal uit Genesis 1. Daarin is sprake van zes Scheppingsdagen, maar ook van de zevende dag: de Sabbath. Om die zevende dag gaat het. Augustinus vond in de idee van een dag na de zes voorafgaande dagen de mogelijkheid om aan de zes tijden van de aardse geschiedenis een nieuwe fase toe te voegen, de fase van de eeuwigheid, die werkelijkheid wordt wanneer de geschiedenis haar einde zal hebben gevonden met het laatste Oordeel, waarin beslist wordt over een toekomst met of zonder God. Het beslissende verschil met de antieke levenscyclus is dat Augustinus' patroon niet eindigt met de dood en ondergang, maar een toekomstperspectief schept over de grenzen van tijd en geschiedenis heen. Dit heilshistorische gezichtspunt heeft zijn consequenties voor de plaats en de houding van de mens in de geschiedenis. Heilshistorisch bezien leeft de mens in de eindtijd: de laatste fase van de aardse geschiedenis. Met de komst van Christus is de beslissende stap gezet. Iets nieuws is er niet meer te verwachten. Het politiek-historische kader van de eindtijd is het romeinse rijk. Vier elkaar opvolgende wereldrijken omvat de wereldgeschiedenis, zo leidde men af uit het boek Daniël. Toen Christus op aarde kwam, was het romeinse imperium onder Augustus een wereldrijk van orde en vrede. De tijd tussen de eerste en de tweede komst van Christus en die van het vierde en laatste wereldrijk vallen samen. Dit gegeven heeft belangrijke consequenties voor de beoordeling van de gebeurtenissen. Ze krijgen hun zin in het licht van de heilsgeschiedenis als geschiedenis van de eindtijd. Zeer helder wordt dit zichtbaar in de uiteenzetting die Otto von Freising verbindt aan zijn beschrijving van het conflict tussen keizer Hendrik IV en zijn zoon, die ik eerder weergaf. Chaos en wanorde krijgen de waarde van een eindtijdssignaal: "Dit zijn volgens Paulus de laatste tijden en daarom vol gevaren, waarin de mensen die zichzelf zoeken en niet dat wat van Jezus Christus is en daarom zichzelf liefhebben (...) zonder genegenheid hun ouders ongehoorzaam geworden, tot de schandelijkste daden gedreven worden." Maar Otto gaat verder. In zijn tijd wordt de eindtijd niet alleen zichtbaar vanuit de negativiteit van de geschiedenis, maar ook in een positieve keuze voor een levenswijze die naar de hemelse toekomst, de eeuwig; heid verwijst: "En let erop dat deze tijd, die in elk geval als de laatste geldt, er om zo te zeggen toe bestemd is aan de vroegere wandaden een laatste zin op te leggen, d.w.z. dat de nadering van het eind van de wereld vanuit de schandelijke daden en de nadering van het koninkrijk van Christus vanuit het tegendeel zichtbaar worden. Vandaar dat in deze tijd (...) sommigen (...) naar Jeruzalem trekken en daar als een nieuw soort ridder-

318

Na 'n VUSA-cursus over de Middeleeuwen kijk je met tieel andere ogen naar prenten uit die tijd

schap de wapenen tegen de vijanden van Christus' kruis hanteren. Ook begon de gestrengheid in de orde van monniken en geestelijken vanaf die tijd tot nu toe te groeien, zodat naar Gods rechtvaardig oordeel, zijn burgers steeds meer opklimmen tot een hoogste kracht door zijn genade, waar de burgers van de wereld steeds dieper in het moeras wegzinken (...)." In het perspectief van de heilsgeschiedenis betekent de chaos als gevolg van ontevredenheid met de eigen positie een reddeloze ondergang. Zekerheid en orde liggen in een andere wereld, daar waar de hemel op aarde komt: in het Cisterciënser kloosterleven en in de gemeenschap van de Kruisridders. Complex beeld De geschiedenis gaat haar eigen gang. De tijden kunnen veranderen. Otto heeft dat zelf meegemaakt toen, na de tijden van chaos, in Frederik Barbarossa een keizer opstond die de vrede in het rijk herstelde en orde schiep. Over hem is "een vrolijk verhaal" te schrijven, omdat hij een krachtige vorst is en van hem een bestendige rust mag worden verwacht. In zijn tweede grote werk, de Daden van Frederik, is de toonzetting dan ook veel positiever dan in de Kroniek. Er ligt meer nadruk op de politieke, maatschappelijke en culturele opbouw. Een dergelijk perspectief kenmerkt ook de regeringstijd van Karel de Grote. In hem is een heerser opgestaan die orde heeft geschapen en die bovendien het christelijk geloof bijzonder beschermt. Daarmee gaat het besef van de veranderlijkheid en het voorbijgaande karakter ook van deze gebeurtenissen niet verloren. De

politieke en maatschappelijke orde en vrede krijgen hun eigenlijke betekenis in het perspectief van de heilsgeschiedenis, van de eindtijd. Juist dat aspect vormt voor iemand als Aleiün (t 804), een van de drijvende krachten achter de Karolingische renaissance, het argument om te werken aan de culturele en politieke opbouw van de samenleving, die daarom ook een 'christelijke' samenleving wordt genoemdl Uit het voorafgaande resulteert een complex beeld. De geschiedenis als terrein van veranderlijkheid en tijdelijkheid, van orde en ordeverstoring krijgt haar zin in het licht van een boven de historische situatie uitstijgend perspectief van heil of onheil. In de aardse werkelijkheid krijgt dat boven-historische perspectief op verschillende manieren gestalte, afhankelijk van de omstandigheden. Aan de ene kant is er de tendens tot wereldmijding als antwoord op de zinloosheid van de geschiedenis: in kloosterleven en kruisridderschap komt bij Otto von Freising als 't ware de hemelse werkelijkheid op aarde tot een tijdelijke bloei. Anderzijds is er de voortdurende opdracht de natuurlijke orde en de rechtsorde tot stand te brengen en te handhaven. Met name onder cultuurtheoretici bestaat de neiging om de middeleeuwse levenshouding eenzijdig te karakteriseren. Zo stelt N. Wolterstorff in zijn Kuyperlezingen van 1981 '• de "Otherworldliness" van de middeleeuwse religie op de voorgrond en concludeert daaruit dat de eenzijdige oriëntatie op God en zijn eeuwige toekomst geleid heeft tot een van cultuur en maatschappelijke verantwoordelijkheid afgekeerde houding. Anderen, bij voorbeeld Hans Blumenberg, benadrukken dat de middeleeuwse

VU-magazine, 14e jaargang nr. 8, september 1985

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1985

VU-Magazine | 530 Pagina's

VU Magazine 1985 - pagina 384

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1985

VU-Magazine | 530 Pagina's