GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 22

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 22

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

,veen. Dat is een klein ziekenhuis en daar kent iedereen elkaar. Daar denkt men samen na over wat voor een bepaalde patiënt het beste zou zijn." Hangt bet verschil in opvatting tussen huisarts en specialist dan alleen samen met de grootte van het ziekenhuis? "Er is zeker ook een verschil van opvatting tussen de eerste lijn en de tweede lijn. Dat kan ik het best uitdrukken aan de hand van een titel van een boek: 'Mijn dokter is een goede dokter, hij heeft mij niet zieker gemaakt'. Wij huisartsen proberen altijd dichtbij de patiënt en bij zijn eigen leefsituatie te blijven. We willen die behandeling vinden waar hij mee gebaat is en niet een waarmee hij nog slechter af is." Zouden specialisten niet dezelfde doelstelling hebben? "In principe ook natuurlijk, maar ik denk dat ze toch wat sneller de ziekte willen behandelen. Dat is ook hun functie. Hun taak is een andere dan de onze. Huisartsen zullen zich sneller afvragen of het behandelen tegen een ziekte wel in het belang is van de patiënt. Soms kan de patiënt beter af zijn als je een ziekte niet behandelt. Specialisten zullen waarschijnlijk proberen toch te behandelen, want misschien wordt de patiënt er beter van. Huisartsen vinden vaak dat je niet moet behandelen als je twijfelt of iets in het belang van de patiënt is. Als er een redelijke kans van slagen is, moet je natuurlijk wel iets doen. Maar niet alleen behandelen omdat je vindt dat je als arts toch iets moet doen en als dokter niet wilt falen. Zelfs al zijn de technische mogelijkheden aanwezig, dan nog is het mogelijk dat een huisarts tegen een patiënt kan zeggen: 'u bent met die technische mogelijkheden niet beter af, laat u maar liever niet behandelen'. En dat terwijl het voor een arts heel moeilijk is tegenover een patiënt toe te geven dat er geen goede therapie meer is. Het is zo makkelijk om dan toch maar een recept voor te schrijven." Een huisarts moet een deel van de patiënten doorverwijzen. Geef je zo'n patiënt dan niet uit handen? Daar is dr. Arbouw het abosluut niet mee eens. "Dat vind ik niet. Je verwijst een patiënt door omdat je zelf niet precies weet wat er aan de hand is, omdat je een patiënt thuis niet goed kunt behandelen, of omdat de patiënt er op aandringt. Vaak heb je als huisarts zelf wel een vermoeden wat er aan scheelt. Iemand heeft bij voorbeeld een vlek op zijn long. Het meest waarschijnlijke is dat het longkanker is, maar er is een kans op tuberculose. Om zekerheid te krijgen heb je de specialist dus nodig. De huisarts blijft echter verantwoordelijk voor de patiënt en zou samen met de specialist moeten overleggen over de beste behandeling. Vaak vormt dit het knelpunt, maar, zoals ik al eerder zei, als huisarts en specialist elkaar regelmatig ontmoeten en eikaars opvattingen respecteren is dit op te lossen. En dat is een beetje het probleem bij zo'n groot ziekenhuis als de VU waar mensen elkaar nauwelijks kennen." et samenwerkingsprojekt van het VU-ziekenhuis wil dus proberen huisarts en specialist nader tot elkaar te brengen om zodoende die (medische) behandeling te kiezen die het best bij de problematiek van de patiënt past. Ideëen voor deelprojekten worden niet in de stuurgroep uitgedacht, maar moeten uit de gezondheidszorg zelf komen. Coördinator Vera W/ffenberg benadrukt het belang van de vrijwillige deelname aan de projekten. "Het is uiteindelijk de bedoeling dat we modellen ontwikkelen op basis waarvan andere huisartsen en specialisten kunnen werken. We proberen ook vast te leggen waarom sommige specialisten en huisartsen niet mee willen doen. Want niet iedereen is zo enthousiast over dit projekt." Prof. dr. J. C. van Es vindt dat in de ideale situatie voor een i groot deel sprake moet zijn van kortdurende verwijzingen: "Die verwijzing kan uitmonden in een advies van de specia-

H

20

list aan de huisarts om de zaak verder weer onder behandeling te nemen. Zo werkt een aantal specialisten overigens al, maar dat neemt niet weg dat er anderen zijn die dit beslist niet willen. En dan kan er natuurlijk verschil van mening bestaan. Neem bij voorbeld de CARA, de astma-achtige aandoeningen. Daarbij kun je vaak heel goed met de kortdurende verwijzing werken, maar menige longarts vindt dat een patiënt ieder jaar bij hem terug moet komen voor controle. Naar het oordeel van de huisarts is dat vaak niet nodig. Dan is er toch een verschil van inzicht over dat hele belangrijke grijze gebied wat zich tussen huisarts en specialist bevindt. Het witte en het zwarte gebied zijn heel eenvoudig te bepalen: de verkoudheid hoort bij de huisarts thuis en de blindendarmontsteking bij de specialist. Daartussen bevindt zich een gebied waarover je verschil van opvatting kunt hebben. En daarom is het belangrijk goede afspraken te maken. Met het samenwerkingsprojekt proberen we hiervoor modellen te ontwikkelen. Daarin wordt ook aandacht geschonken aan randvoorwaarden als de geschooldheid van de arts, de honoreringsstructuur van huisarts en specialist, en een aantal organisatorische aspecten. Is het niet belangrijk dat in de opleiding van aankomende artsen hieraan aandacht wordt besteed? "Ja natuurlijk. Maar helaas is het zo dat er nu een huisartsenopleiding is die maar een jaar duurt. Dat is veel te kort. Ik heb al veel eerder gezegd dat die opleiding minstens vier jaar moet zijn. Vooral de klinische opleiding van de huisarts zou uitgebreid moeten worden. Er moet meer aandacht komen voor de verhoging van de deskundigheid van de huisarts, bij voorbeeld diabetes, patiënten met hart- en vaatziekten, huidziekten enzovoort. Met name die ziekten die veelvuldig voorkomen. Ik vind het niet nodig dat een huisarts uiterst zeldzaam voorkomende ziekten leert behandelen. Hij moet ze uitsluitend leren herkennen of hun aanwezigheid vermoeden. Het gaat mij erom dat ziekten die het meest frequent voorkomen, ook het dichtst bij de patiënt behandeld kunnen worden." D Dr. A J. Arbouw: "Huisarts moet samen met de specialist overleggen over de beste behandeling"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 22

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's