GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1986 - pagina 212

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1986 - pagina 212

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe progressief Johanna Westerdijk zich in haar laboratorium ook opstelde, in het openbaar wist zij dat er nooit naar haar geluisterd zou worden als zij zich te radicaal zou opstellen. Het was de tijd waarin onder academici nog serieus gediscussieerd kon worden of de herseninhoud van vrouwen wel groot genoeg was om een academische studie aan te kunnen, en of de menstruatieperioden vrouwen niet veel te labiel maakten om zich met rationele wetenschap te kunnen bezighouden. Niet iedereen nam aan deze discussie deel. De gynaecoloog Treub bij voorbeeld gaf aan het begin van deze eeuw reeds als zijn mening ten beste dat deze discussies slechts gevoerd werden omdat mannen bang waren voor de concurrentie van vrouwen. Hij moest het echter opnemen tegen iemand als de Utrechtse psychiater Winckler die meende dat te veel studie vrouwen steriel en asexueel maakt en dat zij ongehuwd zouden blijven. Dit laatste werd door veel vrouwen erkend. Velen moesten een keuze maken tussen huwelijk en gezin, en de wetenschap. Een unfaire keuze, als men hun situatie vergelijkt met die van de meeste mannelijke wetenschappers, maar een keuze die studerende vrouwen nog steeds maken. Van steriliteit merkten deze vrouwen minder. De discussie woedde echter nog een tijd voort. Bijna vijfendertig jaar nadat Aletta Jacobs haar studie in Groningen was begonnen, in 1905, zei prof. dr. H. H. Kuyper op de Vrije Universiteit tijdens een rede dat, in het algemeen gesproken vrouwen de mentale talenten misten om een academische studie te voltooien. Zij waren er bovendien niet toe geroepen of voorbestemd om een studie in de exacte wetenschappen te maken.

D

ergelijke conclusies konden misschien nog getrokken worden in die tijd omdat slechts weinig vrouwen daadwerkelijk de universiteiten betraden en zij dus gemakkelijker dan tegenwoordig bestempeld konden worden als uitzonderingen. Wie wil weten hoe het komt dat er voor de Eerste Wereldoorlog slechts een gering aantal vrouwen deze stap waagden, komt op andere feiten. Er was slechts een kleine groep vrouwen die secundair onderwijs had genoten dat toegang tot de universiteiten verschafte. Gymnasia en later ook de hogere burgerscholen (HBS) waren opgezet voor jongens. Pas in 1870 werd voor het eerst een meisje toegelaten. Wie deze scholen niet kon volgen moest op andere manier onderwijs zien te krijgen en dat was slechts weggelegd voor vrouwen met zeer vooruitstrevende ouders, die het bovendien konden betalen om gouverneurs van voldoende niveau in huis te nemen. Tot 1906 moesten meisjes die onderwijs wilden volgen aan een gymnasium of HBS en aan een universiteit, individuele dispen-

194

Dr. Aletta Jacobs

satie aanvragen bij de minister van onderwijs. Het schoolbestuur van de instelling waar het meisje zich wilde laten inschrijven moest een advies uitbrengen aan de minister over de toelating van de kandidate. Het kwam voor dat negatief werd besloten als er voldoende mannelijke inschrijvingen waren. Het is niet verwonderlijk dat bij deze gang van zaken in 1893 nog slechts 406 meisjes waren die onderwijs genoten aan een jongensmiddelbare school. Ze vormden in dat jaar 4,3 procent van het totaal aantal leerlingen aan dergelijke instellingen in Nederland. Had een meisje eenmaal haar einddiploma in haar zak en wilde ze gaan studeren dan moest ze zien zich staande te houden in de vijandelijke academische wereld. Een meisje dat alleen op kamers ging wonen had haar eer reeds te grabbel gegooid. Dat kon dus niet. Als meisje 's avonds alleen naar de bibliotheek lopen was eveneens een ondenkbare zaak. Men kan zich de eenzaamheid van deze eerste meisjesstudenten voorstellen. Terwijl de jongens het studentje uithingen in de sociëteit, waren zij alleen en werden vaak ook op college nog genegeerd door hun medestudenten. De discussies die de hoogleraren voerden over hun aanwezigheid zijn hierboven gememoreerd en zullen ook weinig hebben bijgedragen aan een sfeer waarin de vrouwen zich op hun gemak konden voelen.

M

en zou verwachten dat er als reactie op deze vijandelijke omgeving studierichtingen zouden ontstaan waar men bijna alleen maar vrouwen vond en waar het

voor vrouwen dus prettiger zou zijn om hun studententijd door te brengen. Omdat in decennia voordat de eerste vrouwen naar de universiteiten gingen de vrouw als onderwijzeres min of meer geaccepteerd was en men bovendien ook steeds meer vrouwen in het sociaal werk aantrof, zou men verwacht hebben dat vrouwen zich op onderwijsvakken zouden terugtrekken. Het tegenovergestelde gebeurde. Vrouwen waren aan het begin van deze eeuw oververtegenwoordigd in de exacte vakken. Marta Kirejczyk, die momenteel aan de Vrije Universiteit werkgroepen vrouwenstudies verzorgt speciaal voor vrouwen in de exacte wetenschappen, heeft berekend dat van de 94 studentes die in het laatste kwart van de negentiende eeuw de Universiteit van Amsterdam bezochten er 61 medicijnen of farmacie studeerden. Dertien volgden colleges in andere 'B-vakken' en twintig studentes waren ingeschreven in de faculteiten der letteren, godgeleerdheid en rechten. Marta Kirejczyk heeft geen andere exacte cijfers kunnen vinden over aantallen vrouwen in de verschillende faculteiten. Het is eigenlijk toeval dat de Universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteit Groningen bij het inschrijven van studenten voornamen en geslacht vermeldde. In ander cijfermateriaal, zoals dat van het Centraal Bureau voor de Statistiek worden vrouwen niet vermeld. Voor het begin van deze eeuw zijn er meer gegevens beschikbaar voor de historica. Opvallend blijft daarbij het grote aantal vrouwen dat exacte vakken studeerde. Rond 1900 volgde niet minder dan 76 procent van de vrouwelijke studenten colleges in de geneeskunde, wiskunde of natuurwetenschappen. In 1915 maakten vrouwen zelfs bijna 45 procent uit van alle studenten in de natuurwetenschappen. Dat getal wordt in 1986 bij lange na niet gehaald. Voor de Tweede Wereldoorlog steeg het aantal vrouwelijke studenten sneller dan het aantal mannelijke. Met de toename van het aantal studentes verdween hun overwegende studiekeuze in de richting van de exacte vakken. In 1930 studeerde nog slechts 47 procent af in die richting. Vooral onder de eerste generaties vrouwen die de universiteit betraden waren er weinig die hun studie opgaven. Bijna de helft promoveerde na het voltooien van de studie. Selectie op doorzettingsvermogen en intellectuele kwaliteiten was bij deze vrouwen kennelijk op de middelbare school al gemaakt. Voor latere generaties vrouwen, die de keuze voor een studie aan een universiteit misschien minder bewust hadden gemaakt, bleek het moeilijker te zijn om vol te houden. In de jaren dertig steeg het aantal afvallers onder de vrouwelijke studenten snel. De meesten die hun studie staakten voor het behalen van de docto-

VU-MAGAZINE — MEI 1986

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1986 - pagina 212

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1986

VU-Magazine | 496 Pagina's