GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1988 - pagina 73

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1988 - pagina 73

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

de onvrede die zich in die periode van de kritische, meer ontwikkelde jeugd meester maakt. "Er broeide in die jaren iets aan de kweekscholen, dat straks vorm zou krijgen in de 'jeugdbeweging' () die in bepaalde delen van ons volk duidelijk sporen heeft nagelaten", schreef hij in 1958 daarover, in een terugblik op zijn leven. Sociaal idealisme is die beweging niet vreemd: "'Wij zijn de jongeren' - dat wisten wij, intuïtief én als opdracht. Waarom wisten zo vele andere leeftijdgenoten dat niet?, vooral niet de jongeren, die maatschappelijk moesten blijven in de milieu's waaruit wij het voorrecht hadden te kunnen opklimmen? Het voorrecht, dat wij geestelijke werelden hadden zien opengaan, en het toekomstland vol rijkdommen vermoedden, zette zich om in verontruste gewetens..." Banning's verontruste geweten ziet een uitweg, wanneer hij - nèt onderwijzer in Hoorn - in contact komt met ds. J.T. Tenthoff, socialist en voorloper van de Blijde Wereld-predikanten, een groep 'rode dominees' die de eerder door Domela Nieuwenhuis ingeslagen weg vastberaden vervolgt.

D

e kennismaking met Tenthoff en, kort daarop, met 'De Blijde Wereld' zelf, doet Banning al in zijn Hoornse jaren (1907 tot 1909) besluiten predikant te worden. Meer nog dan als schoolmeester denkt Banning zich als predikant te kunnen inzetten voor de opvoeding van het volk: "Zó zag ik toen het predikantswerk en de kerk: als middel tot geestelijke verheffing van het volk, tot opheffing der maatschappelijke werkelijkheid in het licht van de hoogste zedelijke idee: het koninkrijk Gods en de broederschap der mensen, wereldwijd." De religieuze bewustwording van de mens gaat vooraf aan emancipatie en menswording, meent hij. "Daarom: méér dan organisatie en poHtiek is religieuze volksopvoeding." Vijfentwintig jaar oud vat Banning in 1913 de theologiestudie op, en komt in contact met de Leidse hoogleraar Roessingh. De remonstrantse kerkhistoricus brengt hem tot het inzicht dat de intellectuele erfenis uit de negentiende eeuw is doodgelopen in 'ethisch relativisme', in overschatting van de positivistische wetenVU-MAGAZINE—FEBRUARI 1988

schapsbeoefening, en in burgerlijke zelfgenoegzaamheid. Daartegen dient, aldus Roessingh, de 'cultuurbevruchtende' werking van het christendom in stelling gebracht. Banning zal het hem z'n leven lang blijven nazeggen. Als in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbreekt laat het jeugdige idealisme Banning niet in de steek. Hij sluit zich aan bij de SDAP. Een logische stap meent hij: "Als er na de oorlog een nieuwe wereld moet worden gebouwd, waarin een krankzinnigheid als de nu losgebrokene niet meer zal kunnen plaats hebben, zal de internationale socialistische beweging daarin de toon moeten aangeven." In haar directheid een wat naiëve motivering, naar hij later inziet (al zal hij de keuze an sich nooit betreuren). De internationale sociahstische beweging bestaat op dat moment immers uit partijen die er totaal verschillende visies op oorlog en militarisme op na houden. Bovendien heeft Banning, ook dan al, twijfels over de zogeheten 'historische roeping' van het proletariaat, die hij een mythe noemt, door intellectuelen aan het socialisme verbonden. Op eigen kracht zal het proletariaat die opdracht nooit kunnen volbrengen. Opvoeding en emancipatie van de arbeidersmassa zijn daartoe noodzakelijk, waarbij de "krachten van het christendom" onontbeerlijk zullen zijn. In deze redenering herkent men weer de Banning uit zijn Hoornse jaren, en het argument voor zijn toen genomen besluit om predikant te worden.

B

anning's 'religieus-socialisme' stoelt bovenal "op zedelijke gronden, die zeker niet belangen-motieven van de arbeidersklasse behoefden uit te sluiten, maar die daarmee niet zonder meer samenvielen." Hij stelt het socialistisch ideaal "in het licht van de eisen van goddelijke gerechtigheid en naastenliefde", en slaat snaren aan, "die bij vele socialisten, van Kerk en evangelie vervreemd, resoneerden." Soms doet hij er een schepje bovenop. Het moet in deze jaren zijn geweest dat Banning, volgens de herinnering van vrienden, als motto uitdraagt: 'Het socialisme zal religieus zijn of niet zijn'. Een pretentieuze slagzin die hij na de volgende wereldoorlog nooit meer herhaalt.

Zijn ideeën over de bevruchtende werking van het christendom op arbeidersbeweging en -cultuur zet Banning om in daden wanneer hij, na de Eerste Wereldoorlog, op allerlei fronten actief wordt. Activiteiten die hij aanvankelijk verricht naast predikantschappen in gemeenten van de Nederlands Hervormde Kerk, eerst in Haarlo en Waterhoek, vervolgens in Sneek. Na kennismaking, nog in zijn studententijd, met een zomercursus van de Vereniging Woodbrookers in Holland, stort Banning zich met overgave in deze beweging. Hij voelt zich aangesproken door het streven van "een aantal godsdienstige jongeren, die zich niet lieten indelen naar de geijkte richtingsschema's in ons vaderlandse kerkelijk protestantisme", en die "irreële scheidingen" wensen te doorbreken. De 'doorbraakgedachte' spreekt Banning aan. En hem niet alleen: het reünistenclubje van jongeren die ooit enkele maanden in de Woodbrooke-Settlement der Quakers, bij het Engelse Birmingham, doorbrachten, groeit uit tot wat al snel de Barchembeweging gaat heten. Binnen de Vereniging Woodbrookers gaat Banning deel uitmaken van de commissie die zich moet buigen over de vraag hoe het gedachtengoed van Barchem in "religieuze geest" dienstbaar kan worden gemaakt aan de arbeidersbeweging. De opdracht

'Wij zijn de jongeren - dat wisten wij, intuïtief én als opdracht. Waarom wisten zo vele andere leeftijdgenoten dat niet?' houdt zowel solidariteit mét, als kritiek óp de arbeidersbeweging in. Vooral het laatste acht men ook noodzakelijk. De socialisten zullen hun onvruchtbare oppositiementaliteit moeten afleren en hun proletarisch atheïsme moeten overwinnen. Alleen dan zal het socialisme in staat zijn door te stoten naar christelijke delen van de bevolking die nochtans een sociale hervormingspolitiek wensen. 27

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

VU-Magazine | 496 Pagina's

VU Magazine 1988 - pagina 73

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1988

VU-Magazine | 496 Pagina's