GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1996 - pagina 146

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1996 - pagina 146

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als Escher drie jaar later de Haarlemse school voor bouwkunde en kunstnijverheid verlaat, bevat zijn getuigschrift de vermelding dat hij als graficus excelleert, maar qua artistiek t e m p e r a m e n t tekortschiet. De enigszins m e n s e n s c h u w e jong-gediplomeerde blijkt een Einzelganger die weigert zich bij enige stijl- of modebeweging in de kunsten aan te sluiten,- een zelfgekozen isolement, dat mede voortvloeit uit het feit dat hij in die ontwikkelingsfase eventueel inhoudelijke ambities volledig naar de achtergrond weet te verdrijven ten gunste van de perfectionistische neiging om zich in korte tijd alle denkbare technische en ambachtelijke bekwaamheden van het grafisch vak te willen eigen malcen. Zijn keuze voor het aanstaande kunstenaarschap blijkt desondanks onherroepelijk: "Ik wens geen positie en zal er nooit een hebben", schrijft hij in 1923 aan een vriend. En in die keuze, zal ook zijn huwelijk, één jaar later, geen verandering brengen. Het jonge gezin moet, bij gebrek aan opdrachten en verkoopresultaten, nog vele jaren door de wederzijdse ouders financieel worden onderhouden. Het gebrek aan belangstelling van Escher voor wat in de kunst op dat moment en vogue is en wat niet, blijkt wederzijds: de officiële kunst- en museumwereld negeert hem volkomen. Pas na 1950 zal zijn ster langzaam maar zeker gaan rijzen. Gangmalcers daarbij zijn vooral een tentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum (1954) en bewonderende aandacht in het tijdschrift Time Magazine. Al snel blijkt dat de populariteit van Eschers werk niet aan rang of stand gebonden is. Zijn herkenbare beeldtaal en de tegelijkertijd vervreemdende wijze waarop hij die gebruikt, slaat aan bij hoog en laag. Wiskundig geschoolden prijzen hem bovendien vanwege het mathematisch weldoordachte fundament van veel van zijn werken. Hij voelt zich gevleid, maar tegelijkertijd ook enigszins in de kaart gekeken: van de wiskundige wetmatigheden die wetenschappers in zijn werk ontdekken, is hij zich tijdens het scheppingsproces helemaal niet bewust geweest. Ik blijf, schrijft hij in 1959 zijn oudste zoon, in de ogen der mathematici daarom uiteindelijk toch "een prutser". Maar erger vindt hij het nog dat hij, ondanks zijn onmiskenbare succes, voor de officiële kunstwereld een lelijk eendje blijft. In dezelfde brief klaagt een zich miskend voelende Escher: "Ik hoor tenslotte nergens meer bij [want] de kunstzinnigen ergeren zich hoofdzakelijk."

Het zijn zonder uitzondering onverzoenlijk lijkende tegenstellingen, die Escher niettemin steeds in één enkel beeld tracht te vangen. Die onmogelijk lijkende doelstelling - door de kunstenaar zelf ooit onder woorden gebracht als het streven nu juist dat te doen wat eigenlijk te moeilijk is - vloeit volgens Vermeulen voort uit Eschers hang naar orde en eenduidigheid, en zijn afkeer van chaos en onzekerheid. De resultaten van dat streven zijn zonder veel moeite terug te vinden in zijn werk, waarin op het oog tegenstellingen overbrugd zijn, onverzoenlijkheden elkaar op harmonieuze wijze aanvullen, en het onmogelijke gerealiseerd is. "Ik probeer", zei Escher daarover zelf in 1965, "in mijn prenten ervan te getuigen, dat wij leven in een schone, geordende wereld, en niet in een vormloze chaos, zoals het soms lijkt." Tegelijkertijd begreep hij beter dan wie ook dat de samenstellende delen van genoemde tegenstellingen slechts dankzij elkaar konden voortbestaan, en dat zijn eigen beeldtaal haar kracht vooral ontleende aan de blijvende onderlinge spanning tussen deze conflicterende elementen. Uiteraard is dit eenheidscheppende streven het best zichbaar geworden in Eschers talrijke en befaamde proeven van regelmatige vlalcverdeling. Het idee deed hij op tijdens een reis door Spanje, waarbij hij Granada aandeed om het Alhambra te bezoeken. De geometrische Moorse motieven ontdeed hij in gedachten van hun traditionele en religieuze betekenis, tot alleen de grondvorm overbleef. Hoe kan ik, zo vroeg hij zich ter plekke af, die abstracte, zich in principe eindeloos herhalende motieven tot leven wekken met behulp van een figuratieve invulling? Het was een vraag die Eschers leven en werk vanaf dat moment lange tijd zou blijven beheersen. Hij experimenteerde en vond als resultaat tal van opties: reptielen, vissen, vogels, vlinders en zelfs ruiters bleken onder zijn manipulerende handen plotseling op wonderbaarlijke wijze in elkaar te passen, elkaar als vormelement wederzijds veroorzalcend, zoals zij elkaar tegelijkertijd in- èn uitsloten. Als gezegd zocht hij later naar mogelijkheden om aan het per definitie statische karakter van de regelmatige vlalcvuUing een zekere dynamiek te verlenen. Zo'n mogelijkheid vond hij toen de vlag van het Zwitserse kanton Wallis zijn blikveld kruiste: sterren, de ene helft rood tegen een witte, de andere helft wit tegen een rode achtergrond, brachten hem op het idee de dessin-achtige tweedimensionale vlalcvuUing op te nemen in een groter, driedimensionaliteit suggererend geheel. 'Dag en nacht', de hierboven al gememoreerde prent, was het resultaat van die lumineuze ingeving.

DUALIST

De man van tegenstellingen die Escher, volgens Vermeulen, in het dagelijks leven is geweest, weerspiegelt zich in de graficus die eigenlijk alleen in het elkaar uitsluitende zwart en wit van litho, houtsnede en -gravure (voor etsen zei Escher het daartoe benodigde "chemisch handje" te missen) zijn idee helder over het voetlicht denkt te kunnen brengen. Een dualist in karakter en werk, aldus Vermeulen, die dit dualisme, wat het werk betreft, verwoordt in de volgende opsomming van tegenstellingen: "realisme èn surrealisme, stralcheid van vormen èn ontregeling van gezichtspunten, vanzelfsprekendheid èn absurditeit, objectiviteit èn relativiteit, rationaliteit èn het irrationele, eindigheid te zamen met het oneindige, twee dimensies te zamen met drie, klassiek tegenover verschoven perspectief, het traditionele tegenover het gerelativeerde ruimtebeeld." WETENSCHAP,

CULTUUR

FIGURANTEN

Hoewel Escher vooral bekend is als verbeelder van levenloze constructies, wemelt het in zijn meest vervreemdende prenten vaak van de mannetjes en vrouwtjes. Meestal zijn deze teruggebracht tot uitwisselbare, identiteitsloze figuurtjes. En de activiteiten die zij in beeld ontplooien komen op de toeschouwer als plichtmatig en zinloos over. De mummieachtige wezens bijvoorbeeld, die hij op zijn uit 1953 stammende litho 'Relativiteit' de trappen op en af laat lopen, doen dat gelaten en schijnbaar onbewust van het absurde van hun situatie. Sommige van die figuranten zijn gelijktijdig doende om (let wel!) met het gee) SAMENLEVING

20

- APRIL

1996

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's

VU Magazine 1996 - pagina 146

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

VU-Magazine | 568 Pagina's