Tractaat van de reformatie der Kerken - pagina 133
;;
VAN DE DEFORMATIE
HET WERK DER BARMHARTIGHEID.
IN
lO/
wezig, die de natuurlijke uiting van haar leven tegenhoudt, bijaldien
de geldgierigheid, aller kwaden wortel, deze bron der liefde en der barmhartigheden in haar doet opdrogen en de ellendige, die naar God roept, door de kerk van Christus ledig wordt heengezonden. Dit is een ontzaglijke schuld voor den Heere, voor hem, die, in het oordeel van den grooten dag, eens de liefde zijner Bruid voor hem, den Bruidegom, af zal meten naar de warmte of de koelheid, waarmee zijn hongerigen gespijsd zijn of zijn naakten gekleed. In toorne moet hij zich dus keeren tegen een kerk, die hem zelven wegschuift
om
Mammon weer op te van het vriendelijk aanschijn'^ in zijn kerk stralen, als koude berekenende zelfzucht en hebzucht weer de plaats inneemt, die der Barmhartigheid in zijn heilig huis toekomt. Zeer verkeerd deed men dus, met bij de deformatie der kerk dusver van dezen gruwelijken misstand te zwijgen. Wel, dit moet toegegeven, raakt deze deformatie niet het wezen der kerk, maar haar levensuiting; even als een verdorren en verschrompelen van bloesem en vrucht nog geen bewijs is dat de boom stierf in den wortel uit
het Heiligdom,
richten,
maar toch den
er het afgodsbeeld van
en er kan geen
zelden
bfijft
wortel
,,
licht
bloesem en vrucht
niet krank
hierop voortaan
Daarom
is.
scherper te letten, en dat
wel, ten eerste, wat het diaconale
toe
te
zien,
goud en
of
zal
in
ambt
in
uit,
indien het leven in
men wel doen met ook drieëerlei opzicht. — En
geloovigen aangaat, de leden der kerk van Christus de aandrift, aller
om om
met genoegzamen prikkel werkt. Een m o e d g gever zijn. Het moet niet een afgeperste gave wezen, maar willige offerande. Ja dieper zelfs nog dient de genegenheid des harten bespied, of er maar niet een toewerpen is van een aalmoes, maar een priesterlijk deelnemen zijn
zilver te offeren,
geloovige moet altoos een b
der
0(
I
i
j
i
den ellenmet den armste en nooddruftigste één weet als broeders en zusters in den Heere. Ook of er niet is Farizeeuwsch vertoon van offervaardigheid, maar een reiken van aalmoezen in het verborgene, opdat de Vader, dige
deernis.
nederbuigt,
er
niet
is
hoogheid,
maar diepe ontferming,
die
zich
naar
die zich
—
die in het verborgene ziet, zulks in het openbaar vergelde. In de tweede plaats dient onderzocht, of de kerk niet slechts in haar leden, door het ambt aller geloovigen, maar ook in haar centraal liefdeambt,, t. w. door de bediening der diakenen, op de hoogte van haar roeping blijft. En wel' met name of de diakenen hun roeping gevoelen, om de kunst van geven in de kerke Gods te ontwikkelen of zij naar de hooge beteekenis van hun ambt, beseffen, de voetstappen van Christus te moeten drukken in het spijzen van den
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1883
Abraham Kuyper Collection | 240 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1883
Abraham Kuyper Collection | 240 Pagina's