Tractaat van de reformatie der kerken - pagina 71
KERK EN OVERHEID.
5/
en kan er alzoo conflict ontstaan, doordien de kerk zich aanmatigt wat des keizers is of ook de keizer voor zich afeischt en neemt wat der kerke is. Hieruit volgt intusschen geenszins dat beider sfeer niet streng onderscheiden zou zijn, maar alleen dat het over en weer niet is,
altijd
g elukt,
dit
o nderscheid
scherp te zien.
En
beslisser in zulke
dan helaas niet, en de strijd, die aldus ontbrandt, kan niet opgelost, dan door verzoening en vergelijk. Dit versta men evenwel niet alzoo, alsof in de verplichting van de politieke overheid niet ook de verplichting zou opgesloten liggen, om de ware kerk te beschermen. Evenals elk souverein bij de gratie Gods geroepen is al wat waar en goddelijk is te handhaven, zoo ook moet de overheid de hand houden aan de ware kerke. Die plicht blijft op haar rusten, ook al kiest ze voor de valsche kerk, ja, ook al treedt ze als vervolgster van de ware kerke Gods op. De vraag hoe ze zich het best van deze verplichting kwijt, is een quaestie van toepassing, die vroeger opgelost werd in den weg van veelzijdige bemoei ing,^ maar thans, op grond van de droeve uitkomsten, waartoe deze veelbemoeiing leidde, beantwoord dient in den zin van schier algeheele onthouding. De ware kerk Gods tiert nooit weliger, dan waar ze gelegenheid ontvangt om zich vrij, uit haar geestelijke kracht op te bouwen. Bovendien zal de kwijting van dezen plicht van zelf een ander
geschillen
is
er
karakter aannemen naar gelang of
maar een
in
eenig land schier
alle,
of de meeste
deel der inwoners, dan wel slechts enkele tot de
ware
kerk behooren. En niet minder zal de kwijting van dezen plicht een andere worden, naar gelang de overheid zelve de waarheid is toegedaan en publiek belijdt, dan wel ze óf onverschillig liggen laat óf wel publiek verwerpt.
Want
wel brengt dit alles geen wezenlijke ver-
der overheid om de ware kerk te beschermen, maar toch brengt het een aanmerkelijk verschil in de uitvoering. Een verschil nog daardoor verbreed, dat de belijdende overheidspersonen in de kerk als kerkleden vanzelven een invloedrijke positie
andering
in
de
verplichting
en, om de majesteit Gods waarmee ze bekleed zijn, te hooger worden geacht. Toch moet de kerk, ook al is de magistraat ni et-belijdend, er op aanhouden, dat haar publiekrechtelijke positie worde erkend. Zij mag er geen vrede meè nemen, om op voet van gelijkheid met andere vereenigingen te worden gesteld, alsof het gezag in haar midden slechts vennootschappelijk van aard ware. Ze is in den Staat door God Almachtig besteld om het eeuwige Koninkrijk der heerlijkheid voor te bereiden, en is er als zoodanig jure divino, d. i. door Goddelijke institutie. En elke overheid, die aan deze aldus op-
bekleeden,
tredende kerk
in
haar staatsrecht niet de eere geeft, die aan de kerk
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1884
Abraham Kuyper Collection | 226 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1884
Abraham Kuyper Collection | 226 Pagina's