Maranatha - pagina 3
rede ter inleiding van de deputaten-vergadering gehouden te Utrecht op 12 Mei 1891
Ook ditmaal, Mannenbroeders, uwe Deputatenvergadering in te
uwen Voorzitter vergund,
het
zij
leiden,
met een kort woord van
broederlijke toespraak.
Met Jezus hemelvaart vlak achter toespraak
uiteenloopend ons
ook
harte
aller
ons,
zij
toe,
wiens
hoofd de gloriekroon dijen der
zal
wezen,
dezen
Koniiigeti.
veelzins
toch sprak het
lijnwaad'^'
hoorden, en een
immers
inleefden, in dat heerlijk oogenblik, M^aarbij
present
Koning
Want, hoe zijn,
toen we zoo straks, vóór ons gebed, van „de
onzer
op zijn
!
moge
ons kerkelijk ideaal
Bruid des Lams in haar rein en blinkend oogenblik
de toon waarin ik die
het Marnn-atka, de Heere kornl
zet,
als
hij
uit
elk
de hemelen wederkomt, op
van David eeuwig bloeien
naam geschreven heeft: Heere Soms verraste onze ziel reeds
zal; en die
der Heere, en
het
heimwee
naar die afgebedene toekomst, waarin geen enkele wanklank ons meer verdeelen
zal,
en het
voor eeuwig met
,/het
stille
trekken eener uit God gewelde liefde ons
Lam, dat geslacht
gen en martelaren vereenigen in dat
blij
vooruitzicht, den
trouwe aan Hem, die
//de
zal.
Ja,
werd'', en
nu reeds
met
al zijn heili-
eert onzer aller hart,
van God gezalfden Koning, en
Getrouwe en
iraarachtige"
die ook hier ons s-dkmöre?ig/- en ssikmverbmdt.
is
het de
genaamd wordt,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1891
Abraham Kuyper Collection | 24 Pagina's