E voto Dordraceno - pagina 352
ZONDAG
340
HOOFDSTUK
XIII.
I.
dat Christus alleen de eeuwige en natuurlijke Zoon van
om
God
en wij
is
Gods aangenomen worden." Zoo sluit dan het beleid der rede schoon ineen. De Xle Zondagsafdeeling zegt u, dat u een Verlosser geschonken is, kenbaar in den naam Jezus. alleen
zijnentwil tot kinderen
De
Xlle Zondagsafdeeling betuigt
uw
plaatsbekleeder,
dat deze Verlosser als de Christus
u,
zaakwaarnemer
of
Middelaar
En de XlIIe Zondagsafdeeling biedt „Zoonschap Gods" van dezen Middelaar de
u
uitricht.
uitricht,
uw
geloof onwankelbaar voorsta.
die
heel
uw
zake
de belijdenis van het
zekerheid, dat
God
dat het fundament uwer zaligheid in
zóó
is,
in
hij
zelf ruste
uw
zake
en voor
De noodzakelijkheid nu van de scherpe onderscheiding tusschen dit eeuwige Zoonschap van den Middelaar en ons kindschap is nooit duidehet licht getreden dan in onze eeuw, die meer dan eenige lijker aan vroegere door ketterij verdorven is. Ketterij kende de kerk ook op dit stuk alle eeuwen door. Arius, schepper van de kettersche gedachte van de doling der Arianen, die in onze eeuw door de Groninger godgeleerden vernieuwd is, verstond den naam „Zoon van God" als generiek. Immers de Schrift zelve, zoo leerde hij, gaat er ons in voor, om in zekeren generieken zin alle schepsel van hooger orde
met den eerenaam van „kinderen Gods" te betitelen. Zoo worden de engelen ,, kinderen Gods" genaamd, als het in Job heet: „Daar was een dag als de kinderen Gods kwamen om zich voor den Heere te stellen." En zoo ook worden alle menschen „kinderen Gods" genaamd krachtens hun schepping
uit
Adam,
als in
Adam
de geslachtslijst van Lucas
III
in het slot
„Seth de
Adam
de zoon van God" heet (vers 38). Welnu, in den naam van Zoon van God in zijn toewilde dan Arius dien zin ook passing op den Middelaar verstaan hebben. Hem was de Middelaar ook een dier wezens van hooger orde; van nóg hooger orde zelfs dan alle
zoon van
en
maar toch altoos een geschapen wezen; een zeer hooge, Een kettersche voorstelling, die, gelijk elk lezer ziet, eenen male heel de belijdenis van het eeuwige Zoonschap omverwerpt.
mensch
of engel;
ja de hoogste hemeling.
ten
Kettersche leer op dit stuk dreven ook de Socinianen, die het uitgangs-
punt van Jezus' bestaan in zijn ontvangenis namen; zijn voortbestaan van eeuwig loochenden; en Hem vóór zijn ontvangenis alleen in de gedachtenis des Vaders lieten optreden; maar nu leerden, dat Hij om zijn ambt en krachtens zijn verhooging Zoon van
God genaamd
was. Aanknooping voor deze doling vonden ze
LXXXII gezegd:
:
6 en 7; waar het tot de ambtsdragers gij
zijt
goden
en
gij
zijt
allen
in
en ten leste geworden het zeggen van
in Israël heet:
Psalm
„Ik heb wel
kinderen des /l//erhoogsten;
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1892
Abraham Kuyper Collection | 512 Pagina's