Zions roem en sterkte - pagina 333

;;

;

VAN DE KOMST VAN CHRISTUS TEN OORDEEL.

325

hoedanigheden, en door vuur gezuiverd zijnde, in hunne eerste schoonheid en luister zullen hersteld worden. Dit is in den derden hemel niet noodig, als nimmer door eenige zonde bezoedeld

of verontreinigd.

Vraag. Hoe bewijst gij dit gevoelen ? Anfw. ]. Uit de redeneering van Petrus, 2 Petr. 3 6—13a. de Apostel spreekt van een vergaan, verbranden, en vérsmelten van hemel en aarde, vers 10. Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruisch zullen voorbij gaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn zullen verbranden. De gelijkenis schijnt genomen van de goudsmeden die de metalen in een smeltkroes doen, en door het vuur doen doorgaan gelijk nu deze het goud en zilver niet vernietigen, maar alleen van hun schuim en vuiligheid zuiveren en eene nieuwe schoonheid geven, even zoo zal het zijn in het laatste oordeel dan zal het vuur hemel en aarde niet vernietigen, maar alleen eene nieuwe schoonheid en gedaante geven b. het middel van zuivering noemt de apostel het vuur, vers 12 Verwachtende en haastende tot de toekomst van den dag Gods in welken de hemelen, door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan' en de elementen brandende zullen versmelten. Nu weten wij dat het vuur geen vernietiging kan uitwerken, maar alleen verandering; c. de vergelijking, die de apostel maakt, van den ondergang dezer wereld, met de oude wereld, vers 6, 7. Door welke de ^vereld, die toen was, met de wateren van den zondvloed bedekt zijnde, vergaan is, maar de hemelen die nu zijn, en de aarde, zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, en worden ten vure bewaard tegen den dag des oordeels, en der verderving der goddelooze menschen. Hieruit worden wij bevestigd, gelijk de eerste wereld door de wateren niet is vernietigd, maar van hoedanigheden veranderd, alzoo ook deze wereld door vuur wel zal veranderd, maar geenszins vernietigd worden. Uit de redeneering van Paulus, Rom, 8 2. 19—22. Want het schepsel, als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods. Want het schepsel is der ijdelheid onderworpen, met gewillig maar om diens wille, die het der ijdelheid on•

.

.

:

.

;

•

;

:

worpen heeft; op hope dat ook hel schepsel zelf zal vrii gemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. Want wij weten dat het gansche schepsel tezamen zucht, en tezamen als in barensnood is, tot nu toe.

Men

ziet hier dat de apostel aan het gansche schepsel toeschrijft, eene hope en verwachting om verlost te worden van de dienstbaarheid der verderfenis wat nu verlost wordt van de verderfenis, kan niet vernietigd ^ a.

worden

b. een verlangen, en dat wel van eene vrouw in barensnood eene vrouw, in barensnood zijnde, zucht niet naar haren ondergang en vernietiging, maar naar de verlossing van haar vrucht; c. dat het schepsel op haar wijze deel zal hebben aan de heerlijkheid der kinderen Gods; ofschoon nu het schepsel deel zal krijgen aan die heerlijkheid, op eene wijze die wij niet nauw

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen