GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Goud en mirre."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Goud en mirre."

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het kindeken met Maria, zijne moeder; en nedervallende, hebben zij hetzelve aangebeden; en hunne schatten opengedaan hebbende, brachten zij hem geschenken: oud en wierook en mirre. Matth. 2:11.

Wijzen uit het Oosten hebben, toen het Kindeken te Bethlehem geboren was, goud en wierook en mirre aan Maria's voeten nedergelegd.

Zij bedoelden hiermee natuurlijk niet anders dan den nieuw-geboren Koning der Joden hun hulde te bieden, en, ter bezegeling van de oprechtheid dier hulde, aan die hulde de offerande van hun schatten te paren.

Maar te Bethlehem ontvangt alles wat zich om die kribbe beweegt, door de heiligheid vanden Immanuël, een niet door menschen bedoelde, maar door God gewilde beteekenis, en zoo is het ook hier.

Het komen van den Zone Gods in de wereld is immers in den meest eigenlijken zin een ingaan in onze menschelijke nooden en behoeften geweest.

Eenmaal als der menschen zoon onder menschen geboren, onstonden ook voor Jezus die tallooze nooden en behoeften, die vanonsmenschelijk leven onafscheidelijk zijn.

Ook voor Jezus moest er nu zijn een kleed, dat hem bedekken zou; ook voor Jezus het voedsel, dat aan zijn menschelijk bloed de kracht zou bestendigen; ook voor Jezus de beschikking over geld en middelen, om hem van kind man te laten worden, en als man onder de kinderen Israels te verkeeren.

Nu is dit alles aan uw Heiland niet in weelde toegemeten. Waar nog de vogel een nest heeft en de vossen hun holen bezitten, had de Zoon des menschen geen enkele plek die hij zijn eigen woonstede kon noemen om er het hoofd neder te leggen.

Vrienden en vriendinnen hebben Jezus gediend van hun goederen, en zeker was de beurs, die Judas droeg, vaak rijkelijk gevuld; maar de kring was zoo groot, en de nooden zoovele, dat de windselen en de kribbe heel Jezus' leven door het zinbeeld van zijn uitwendig bestaan op aarde bleven.

Hij was arm geworden om onzentwil, opdat hij ons geestelijk door zijn armoe zou verrijken.

Maar al dekt hem daarom het schamele kleed en al ontzegt hij zich willig alle weelde des levens, toch is en blijft hij Koning, en moet ook van die schuilende koninklijke glorie de glans bij de kribbe doorschemeren; en daarom komen die wijzen uit het Oosten van verre aan, en leggen als sprekend confrast hun goud bij die kribbe, hun mirre en hun wierook bij die onooglijke windselen neder.

En het was of eerst door het contrast met dat goud en die mirre de willig verkozen armoe van den Zoon des menschen in haar Goddelijk schoon uitblonk.

Er had weelde voor menig menschenhart in gelegen, om in de dagen toen Jezus op aarde omwandelde, hem te dienen van zijn goederen.

Denkt ge u in, dat u nog de gelegenheid werd aangeboden, om de uitwendige levensnooden van uw Heiland te lenigen, maar immers het beste uit uw bezit zou u niet te goed zijn, en in heiligen wedijver met anderen zoudt ge ontvonken, om het eerst en het mildst te offeren van uw goed.

Geen twijfel dan ook of meer dan ééne ouder de vrouwen, die Jezus haar gaven boden, is in het offeren dier gaven zalig geweest.

Dat is niet half gedwongen, maar overwillig en van harte gegaan.

Doch thans kan die rechtstreeksche offerande voor Jezus in eigen persoon op het altaar der liefde niet meer worden nedergelegd. d s

Hij stierf aan het kruis, stond uit de dooden op en voer ten hemel, om verheven boven allen aardschen nood te genieten in de heerlijkheid des Vaders. d d

Maar volgt hieruit, dat Jezus ophield uw goed en gaven van noode te hebben? k w

Het is zoo, zijn verheerlijkt lichaam draagt het kleed van het licht, en vraagt om geen windselen meer; maar bleef daarom het Lichaam Villi Christus niet op aarde achter?

En is ook dit niet zijn Lichaam, waarvan hij k het gezegend Hoofd is, en is ook dit zijn Lichaam op aarde niet zoo ingeweven in de nooden des menschelijken levens, dat Jezus ook voor dit zijn Lichaam de gaven en de offeranden der liefde van noode heeft?

Met de Vleeschwording is het toch niet uit, en ook na de Hemelvaart gaat het Goddelijk plan door, om te midden van het leven der wereld een eigen Tempel des Geestes in het hart der zijnen te stichten, maar ook om die Kerk des Heeren uitwendig te laten optreden met eiken dag nieuwe nooden en eiken morgen nieuwe behoeften.

En ook deze nood is nood van uw Heiland, door hem gevoeld en door hem gewild, opdat gij niet maar zijn kerk, maar hem daarin^ dienen zoudt.

Het is zijn Kerk. In die kerk is zijn Lichaam. En natuurlijk ware het voor de almacht Gods niet te veel, om door wondere daden ook die kerk te verrijken.

Maar dit heeft Jezus niet gewild.

Gelijk hij zelf, zoo moet ook zijn kerk het schamele voor lief nemen.

Niet de pracht der kerk, maar de vervulling van haar nooddruft, vraagt hij van u.

Hij die u niet noodig had, die het zelf kon doen, laat ook in het leven zijner kerk de wet zijner Vleeschwording doorgaan: Leven van de gaven der liefde.

Ook nu nog moet dus het goud en de mirre aangedragenj en aangedragen voor Jezus, juist zooals het in Bethlehem was, maar nu opdat het Lichaam van Christus op aarde zijn nood druft niet derve.

Ware er geen Vleeschwording geweest, en bestond de genade enkel in geestelijke werkingen op het hart, zoo zou die nood niet aanwe zig zijn, want de Geest is altoos zich zelf genoegzaam.

Maar nu die Vleeschwording de wet voor het Koninkrijk stelt, gaat die wet ook voor de openbaring van het Lichaam van Christus door, en van alle kant roept en schreit de nood, die gedurig opnieuw om vervulling vraagt.

Reeds de uitwendige Kerk, waarin dat Lichaam van Christus openbaar wordt, verslindt schatten; maar daarbij komt dan nog heel de dienst der Barmhartigheid, het Schoolwezen, de leniging van allen nood.

Al die nood ontstaat naar de wet der Vle< ^schwording, overmits naar die svet de zake Christi in dit aardsche leven, in al zijn vormen en gestalten openbaar moet worden, en die nood mag geen andere vervulling kennen, dan door de vrije gave der liefde.

Zoo was het bij de kribbe, toen de wijzen uit het Oosten opkwamen, zoo blijft het nog heel het aardsch bestaan vaft Jezus' kerk door.

Jezus wil ook in zijn kerk leven van de liefde die hij zelf verwekt.

Dat die liefde nog veelszins te kort schiet, en allerminst door kleine Kerstgeschenken haar zondig tekort kan inhalen, toont helaas de historie van Jezus' Kerk maar al te droef.

Die wijzen uit het Oosten kwamen onaangezocht, ongeroepen, ongedwongen, en ze brachten uit vrije beweging op het heilig altaar ter offerande van het beste dat ze hadden.

En stel daar nu eens tegenover, hoe men ook thans nog in Jezus' kerk niet weinigen letterlijk dringen en dwingen moet, om toch iets af te staan, en hoe dan alle heilig karakter der gave ten eenenmale uitblijft, zooals men kariglijk het poogt af te doen met het minste voor Jezus, om zijn goud en zijn mirre voor zich te houden en ze te besteden voor zijn lust aan de wereld.

En hiervan nu juist is de schuld, dat men te weinig het heerlijk denkbeeld tot zijn recht heeft laten komen, dat alle nooden van het Lichaam van Christus nooden van fezus zijn; nooden gelijksoortig als waaraan hij zich eens persoonlijk onderwierp in Bethlehem en in de dagen die na Bethlehem kwamen, en «w; /i? « OT» fezus., die hij thans lijden wil in zijn Lichaam op aarde, opdat de wet der liefde door zijn volk aan hem vervuld worde.

Neen, het is niet maar dat ge om Gods u'il geeft. Nog een heel andere kracht der liefde moet hier werkzaam worden. Het moet u persoonlijk om de liefde voor uw Heiland gaan.

En dan draagt een ieder aan, wat God in zijn hand stelde.

De vrouw uit de herberg te Bethlehem niets dan een paar windselen om het Kindeken in te wikkelen, en de wijzen goud en mirre.

Wie goud heeft en over mirre beschikt, mag het voor Jezus met niet minder afdoen, en v/ie zich met wat zilvers of wat kopers tevreden stelt, om zijn goud en zijn mirre voor zich te houden, dien zal God nu of in een volgend geslacht om zijn aan Jezus ontstolen goud juist in dat goud slaan. De zegen zal er uit afvloeien.

En wie nu minder heeft, zegge niet: Mij is die weelde niet gegund; want het'penninksken der weduwe was voor Jezus het' fijnste goud van Ophir, '[en wat de eenvoudige in den lande uit zijn nooddruft voor Jezus afzondert, is als mirre en wierook bij uw Heiland geschat.

Slechts in één ding schuilt hier de zonde, als Jezus ziet, dat ge hem afscheept met m.inder dan ge geven kondt; als ge dus geeft enkel wijl ge het niet laten kunt; en dus feitelijk de liefde voor Jezus in u ophield te werken.

Doch werkt die liefde, is het ook bij u, niet: met hoe weinig kan ik af, maar: hoeveel mag ik voor Jezus ten offer brengen, dan is in zijn oog alles goud en alles mirre.

En hij, die op aarde dat offer van u vroeg, of liever nog u de eere en de vreugd gunde, om het voor hem te brengen, heeft dan geen ander voornemen, dan om het u in het rijk zijner heerlijkheid tienvoudig te vergelden.

Want in dat rijk der glorie dat komt, zal het uit zijn met allen nood, en zal van u niets meer gevraagd worden, maar zal uw Heiland al zijn uitverkorenen als met goud en mirre overstroomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1894

De Heraut | 4 Pagina's

„Goud en mirre.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 december 1894

De Heraut | 4 Pagina's